ECLI:NL:HR:2007:AU8553

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41566
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een woning als eigen woning voor belastingaftrek

In deze zaak gaat het om de kwalificatie van een woning in Italië als eigen woning in de zin van artikel 42a, lid 8, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende, die in 1996 de woning heeft aangekocht, heeft een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 1999, gebaseerd op een belastbaar inkomen van ƒ 296.646. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot een cassatieprocedure bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad behandelt de vraag of de woning als eigen woning kan worden gekwalificeerd, wat van belang is voor de aftrekbaarheid van onderhoudskosten. De belanghebbende stelde dat de woning als beleggingsobject was aangekocht, terwijl de Inspecteur betoogde dat deze als eigen woning moet worden aangemerkt. Het Hof legde de bewijslast bij de belanghebbende, wat door de Hoge Raad werd bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de belanghebbende de door hem gestelde feiten aannemelijk moest maken, wat niet is gelukt. De overige middelen van de belanghebbende konden evenmin tot cassatie leiden, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof werd bekrachtigd. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 26 januari 2007, en de beslissing werd genomen door een collegiaal orgaan van de Hoge Raad, onder leiding van vice-president J.W. van den Berge.

Uitspraak

Nr. 41.566
26 januari 2007
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 26 oktober 2004, nr. P03/04130, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 296.646, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door mr. Ch.J. Langereis, advocaat te Amsterdam.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 november 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Belanghebbende heeft in 1996 een woning in Italië gekocht (hierna: de woning). Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende de woning heeft aangekocht en daarna ook steeds heeft aangehouden als beleggingsobject (stelling belanghebbende) of dat deze vanaf de aankoop moet worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (stelling Inspecteur). Het Hof heeft, blijkens de aanhef van onderdeel 5.2 van de bestreden uitspraak, de bewijslast gelegd op belanghebbende. Daartegen keert zich middel 3.
Of de woning al dan niet als eigen woning gekwalificeerd dient te worden, heeft gevolgen voor de bepaling van de inkomsten daaruit, maar het belang ligt in dit geval voornamelijk bij de vraag of de mogelijkheid bestaat tot aftrek van kosten, lasten en afschrijvingen: de feitelijke stelling van belanghebbende leidt, indien juist, tot een kwalificatie die meebrengt dat die aftrekmogelijkheid aanwezig is. In de omstandigheden van het geval brengt een redelijke verdeling van de bewijslast daarom mee dat belanghebbende de door hem gestelde feiten welke zouden leiden tot de door hem voorgestane kwalificatie, tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur, aannemelijk maakt. Middel 3 faalt derhalve.
3.2. De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C.A. Streefkerk en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.