ECLI:NL:HR:2007:AU6477
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Discriminatie bij rendementsgrondslag en aftrek van belastingschulden in box III
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 21 april 2005 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gehandhaafd. De navorderingsaanslag was opgelegd voor het jaar 2001, waarbij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen werd vastgesteld op € 25.340. Belanghebbende had eerder een aanslag ontvangen voor een belastbaar inkomen van € 13.655. Na bezwaar tegen de navorderingsaanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld met betrekking tot de vraag of het bepaalde in artikel 5.3, lid 3, letter a, van de Wet IB 2001, dat bepaalde verplichtingen bij het bepalen van de rendementsgrondslag niet in aanmerking worden genomen, leidt tot een in artikel 26 IVBPR verboden discriminatie. Het Hof had deze vraag ontkennend beantwoord. De Hoge Raad bevestigt dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van gelijke gevallen en dat niet elke ongelijke behandeling als discriminatie moet worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever met de regeling in de Wet IB 2001 binnen deze beoordelingsmarge is gebleven, ook al gelden de argumenten voor de regeling niet in gelijke mate voor alle soorten belastingschulden.
De Hoge Raad concludeert dat het middel van belanghebbende tevergeefs is voorgesteld en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C.A. Streefkerk, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, en is openbaar uitgesproken op 2 maart 2007.