ECLI:NL:HR:2007:AU3977
Hoge Raad
- Cassatie
- F.W.G.M. van Brunschot
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de afschrijving van vastgoed en de bepaling van de restwaarde
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 21 februari 2003, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1998. De belanghebbende had aangifte gedaan van een verlies van f 56.953, maar kreeg een aanslag van nihil opgelegd. Na bezwaar werd deze aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad beoordeelt de zaak en komt tot de conclusie dat de stelling van de Inspecteur, dat bij de bepaling van de restwaarde van onroerende zaken rekening moet worden gehouden met een waardestijging van de grond, onvoldoende onderbouwd is. Het Hof had geoordeeld dat de taxatiewaarden per 1 januari 1998 de te realiseren restwaarden vertegenwoordigen en dat er sprake is van een aanmerkelijke verandering van de restwaarde van de onroerende zaken. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie leiden.
Wat betreft het incidentele beroep van de Staatssecretaris van Financiën, dat was ingesteld na het principale beroep, oordeelt de Hoge Raad dat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het principale beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 805 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.