ECLI:NL:HR:2007:AS4097
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van douanerechten, omzetbelasting en accijns bij extern douanevervoer met gebruikmaking van carnet TIR
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 maart 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de heffing van douanerechten, omzetbelasting en accijns bij extern douanevervoer met gebruikmaking van een carnet TIR. De belanghebbende, een Belgische vennootschap, was op 10 augustus 1995 uitgenodigd tot betaling van aanzienlijke bedragen aan douanerechten, omzetbelasting en accijns. De Inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Tariefcommissie en later bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof verklaarde de beroepen ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelde dat de Inspecteur niet bevoegd was om de verschuldigde douanerechten, omzetbelasting en accijnzen te heffen, omdat niet was voldaan aan de vereisten voor het doen van een mededeling en verzoek aan de aangever over de plaats van de overtreding of onregelmatigheid. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en gelastte dat de Staat de kosten van het geding in cassatie en de kosten van het geding voor het Hof aan de belanghebbende vergoedt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte bewijslastverdeling en de rol van de douaneautoriteiten in het proces van heffing van douanerechten en belastingen.
De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden verduidelijkt waaronder douaneautoriteiten bevoegd zijn om heffingen op te leggen in het kader van extern douanevervoer. De Hoge Raad bevestigt dat de bevoegdheid tot invordering van rechten en heffingen afhankelijk is van de resultaten van een onderzoek door de lidstaat van vertrek, en dat verzuim in de communicatie met de aangever kan leiden tot onrechtmatige heffing.