ECLI:NL:HR:2006:AZ5868

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00429/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam met betrekking tot diefstal en geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam, dat op 8 april 2002 was uitgesproken. De aanvrager, geboren in 1973, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor diefstal, gepleegd met geweld tegen personen. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, en berustte op de stelling dat er nieuwe feiten waren die de onschuld van de aanvrager konden aantonen. Dit betrof onder andere de resultaten van een dactyloscopisch onderzoek, waaruit bleek dat de vingerafdrukken van de aanvrager niet overeenkwamen met die van de dader van het feit waarvoor hij was veroordeeld.

De Hoge Raad heeft de aanvrage gegrond verklaard en de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis bevolen. Tevens is de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe feiten, waaronder de persoonsverwisseling, voldoende steun boden voor de aanvrage tot herziening. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die de gegrondheid van de aanvrage onderschreef, werd door de Hoge Raad overgenomen. De uitspraak van de Politierechter werd als onterecht beschouwd, gezien de nieuwe informatie die beschikbaar was gekomen.

De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de mogelijkheid tot herziening in het strafrecht, vooral wanneer er nieuwe feiten aan het licht komen die de schuld van de veroordeelde in twijfel trekken. Dit arrest is een belangrijke stap in de waarborging van de rechtsbescherming van individuen die onterecht zijn veroordeeld.

Uitspraak

19 december 2006
Strafkamer
nr. 00429/06 H
SY/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 8 april 2002 nummer 10/102016-02, ingediend door mr. M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", gepleegd op 4 januari 2002, veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat uit onderzoek door Justitie is gebleken dat een ander dan de aanvrager het feit waarvoor de aanvrager is veroordeeld, heeft gepleegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.1. Als bijlage bij de aanvrage is gevoegd een brief van het Arrondissementsparket te Rotterdam van 16 november 2005 aan de advocaat van de aanvrager, onder meer inhoudende:
"Nadat u vanmorgen te kennen gaf dat er foto's en vingerafdrukken waren genomen bij de politie in Amsterdam, ten tijde van zijn aanhouding afgelopen donderdag/vrijdag, heb ik de politie (afd. dacty) aldaar verzocht deze over te zenden naar de politie (afd. dacty) te Krimpen aan den IJssel hetgeen dan ook is geschied.
Naar aanleiding van beide "vingerslips" heeft er een vergelijking kunnen plaatsvinden, waaruit de afdeling dacty te Krimpen aan den IJssel de conclusie kon trekken, dat de dader van het gepleegde feit, van 4 januari 2002, niet de veroordeelde [aanvrager] is gebleken".
4.1.2. Bij de stukken bevinden zich thans:
(i) een last tot onmiddellijke invrijheidstelling van 16 november 2005 waarin de Officier van Justitie in het Arrondissement Rotterdam aan de directeur van de P.I. Noord Holland Noord te Alkmaar gelast [aanvrager] ten aanzien van de strafzaak met parketnummer 10.102016.02 onmiddellijk in vrijheid te stellen op de grond dat "middels 'vingerslips' is komen vast te staan dat de toentertijd (06.01.2002) gemaakte 'vingerslip' niet overeenkomt met de recent van [aanvrager] gemaakte 'vingerslip'";
(ii) een uitdraai van een bestand van de politie met betrekking tot een op 31 juli 2001 gemaakte politiefoto, onder meer inhoudende:
"Echte naam [aanvrager]
Voornamen [aanvrager]
Geb.datum [geboortedatum]-1965
Geb.plaats [geboorteplaats]
Logging Rijnmond/Bedrijfsbureau
(Let op: Maakt gebruik van de naam van zijn halfbroer)".
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 8 april 2002;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 december 2006.