ECLI:NL:HR:2006:AZ3952

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/115HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens vrees voor niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak hebben de echtelieden, verzoekers tot cassatie, zich gewend tot de rechtbank te Utrecht met het verzoek om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De rechtbank heeft op 18 april 2006 de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar de echtelieden kregen een termijn om ontbrekende gegevens aan te leveren. Op 18 april 2006 dienden zij een verzoekschrift in, waarna de bewindvoerder op 8 mei 2006 zijn aanvangsverslag indiende. Tijdens de zitting op 9 mei 2006 kreeg de raadsman van de echtelieden de gelegenheid om te reageren op dit verslag. De rechtbank heeft op 12 juni 2006 in twee afzonderlijke vonnissen de definitieve toepassing van de schuldsanering afgewezen. Hierop hebben de echtelieden hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 18 augustus 2006 de eerdere uitspraken bekrachtigde. Tegen dit arrest hebben de echtelieden cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 december 2006 geoordeeld dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand blijven.

Uitspraak

22 december 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/115HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verzoekers tot cassatie - verder te noemen: de echtelieden - hebben zich gewend tot de rechtbank te Utrecht en verzocht ten aanzien van hen de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
Omdat de ingediende verzoekschriften niet voldeden aan de daaraan bij de wet gestelde eisen, heeft de rechtbank bij vonnissen van 18 april 2006 ten aanzien van de echtelieden de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, een rechter-commissaris en een bewindvoerder benoemd, en de echtelieden een termijn gegeven om de ontbrekende gegevens over te leggen teneinde een beslissing te kunnen geven omtrent de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling. Op 18 april 2006 hebben de echtelieden een verzoekschrift met bijlagen ingediend bij de rechtbank tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De bewindvoerder heeft op 8 mei 2006 zijn aanvangsverslag ingediend.
Ter terechtzitting van 9 mei 2006 heeft de rechtbank de raadsman van de echtelieden in de gelegenheid
gesteld te reageren op het aanvangsverslag. De raadsman van de echtelieden heeft op 22 mei 2006 schriftelijk
gereageerd op het advies van de bewindvoerder;
de bewindvoerder heeft daarop gereageerd bij brieven van 30 en 31 mei 2006.
De rechtbank heeft bij twee afzonderlijke vonnissen van 12 juni 2006 de definitieve toepassing van de schuldsanering afgewezen.
Tegen deze vonnissen hebben de echtelieden hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 8 augustus 2006, hierbij zijn verschenen: de echtelieden bijgestaan door hun advocaat en de bewindvoerder. Bij arrest van 18 augustus 2006 heeft het hof de uitspraken waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de echtelieden gezamenlijk en ieder afzonderlijk beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 december 2006.