ECLI:NL:HR:2006:AZ3878
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika wegens reisfraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Verenigde Staten van Amerika. De Rechtbank te Amsterdam had eerder op 14 juli 2006 de uitlevering toelaatbaar verklaard voor strafvervolging ter zake van reisfraude, zoals omschreven in het arrestatiebevel. Dit arrestatiebevel beschuldigde de opgeëiste persoon van 'bewust en opzettelijk samen te zweren en overeen te komen om, direct en indirect, met anderen overtredingen te begaan tegen de Verenigde Staten'. De specifieke wetsbepaling uit het Amerikaans Wetboek van Strafrecht, sectie 2314, werd echter niet overgelegd, wat volgens de Hoge Raad niet voldeed aan de vereisten van het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van de Rechtbank vernietigd, maar uitsluitend voor zover de uitlevering ter zake van reisfraude toelaatbaar was verklaard. De Hoge Raad verklaarde de verzochte uitlevering in dat opzicht ontoelaatbaar, maar verwierp het beroep voor het overige. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen voor de delen die betrekking hadden op de uitlevering voor reisfraude.
De zaak benadrukt het belang van het overleggen van relevante wetsbepalingen in uitleveringsprocedures en de strikte naleving van de voorwaarden die zijn vastgelegd in het uitleveringsverdrag. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had moeten vaststellen dat niet aan de vereisten was voldaan, wat leidde tot de beslissing om de uitlevering in dit geval ontoelaatbaar te verklaren.