ECLI:NL:HR:2006:AZ3869
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake de overdracht van de basisaftrek in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.500. Na bezwaar tegen deze aanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, is de belanghebbende in beroep gegaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof niet had onderkend dat er een verzoek tot overdracht van de basisaftrek was ingediend door de belanghebbende en haar zoon. Dit verzoek was gevoegd bij een brief van 17 februari 2004, maar was niet bij de gedingstukken die aan de Hoge Raad waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat het niet uitgesloten kon worden dat dit verzoek bij het Hof was ingekomen, en dat het Hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk had geoordeeld dat er geen verzoek tot overdracht was gedaan.
De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd de Staat veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van de belanghebbende. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige behandeling van verzoeken tot overdracht van de basisaftrek en de noodzaak voor de lagere rechters om alle relevante stukken in overweging te nemen.