ECLI:NL:HR:2006:AZ3866

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
603
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van X Holding B.V. tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake sociale werknemersverzekeringswetten

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van X Holding B.V. tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 januari 2006, nr. 04/3262 CSV. De zaak betreft correctienota's die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn uitgereikt voor verschuldigde premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten over de jaren 1997 tot en met 2000. De Raad van bestuur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen deze besluiten op 17 maart 2003 gegrond verklaard en de premiecorrecties verlaagd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen, die het beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad, die de beslissing van de Rechtbank heeft bevestigd.

In cassatie heeft belanghebbende geklaagd over schending of verkeerde toepassing van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Het middel richt zich echter tegen het oordeel van de Centrale Raad over de verdeling van de bewijslast met betrekking tot de vraag of de onderhavige gelden zijn gevloeid naar werknemers of naar derden aan de zijde van opdrachtgevers. De Hoge Raad oordeelt dat dit oordeel niet de uitlegging of toepassing van artikel 4 betreft, waardoor het middel niet tot cassatie kan leiden.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2006.

Uitspraak

Nr. 603
8 december 2006
SE
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 januari 2006, nr. 04/3262 CSV, betreffende na te melden besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur).
1. Besluiten, bezwaar en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van 25 september 2002 heeft de Raad van bestuur aan belanghebbende correctienota's voor ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten verschuldigde premies uitgereikt over de jaren 1997 tot en met 2000.
De Raad van bestuur heeft het tegen deze besluiten gemaakte bezwaar bij beslissing van 17 maart 2003 gegrond verklaard en de premiecorrecties verlaagd.
Tegen de beslissing op het bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen.
De Rechtbank heeft het beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen beslissing bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. M.J. Pelinck, advocaat te Amsterdam.
4. Beoordeling van het middel
Ingevolge artikel 18c, lid 1, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst tot en met 31 december 2004; hierna: de Wet) kan beroep in cassatie worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 1, leden vier tot en met acht, en de artikelen 4 tot en met 8 van de Wet. Het middel klaagt weliswaar over schending, althans verkeerde toepassing van artikel 4 van de Wet, doch keert zich tegen het oordeel van de Centrale Raad omtrent (de verdeling van) de bewijslast inzake de vraag of de onderhavige gelden zijn gevloeid naar werknemers dan wel naar derden aan de zijde van opdrachtgevers. Dat oordeel betreft niet de uitlegging of toepassing van voormeld artikel 4.
Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2006.