ECLI:NL:HR:2006:AZ3861
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Eindheffing en voordeel uit dienstbetrekking in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X B.V. tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2005, die betrekking heeft op correctienota's inzake premies werknemersverzekeringen opgelegd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) voor de jaren 1994 tot en met 1997. De correctienota's werden gehandhaafd na bezwaar, en de Rechtbank te 's-Gravenhage verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Vervolgens heeft de Centrale Raad de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 13 september 2001 gegrond verklaard, wat leidde tot de verplichting voor het Uwv om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de Centrale Raad terecht heeft vastgesteld dat wanneer een werkgever de naheffing door de belastingdienst niet op de werknemer verhaalt, maar voor zijn rekening neemt, de niet ingehouden loonbelasting moet worden aangemerkt als voordeel uit dienstbetrekking. Dit voordeel is onderhevig aan premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten. De Hoge Raad bevestigt dat de omstandigheden van de naheffing in de vorm van een eindheffing geen afbreuk doen aan de vaststelling dat de werknemers een voordeel hebben genoten door het achterwege blijven van de fiscale heffing over hun loon.
De Hoge Raad concludeert dat het middel faalt, aangezien het oordeel van de Centrale Raad juist is en dat aan de voorwaarden voor brutering is voldaan. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 8 december 2006 door de raadsheer L. Monné als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.