ECLI:NL:HR:2006:AZ3357

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
40731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • J.W. van den Berge
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging van de verdeling van investeringsaftrek in man-vrouwfirma na onherroepelijke aanslag

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een vennootschap onder firma met haar echtgenoot, is opgelegd voor het jaar 2000. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 33.040, maar na bezwaar van belanghebbende heeft het Hof de aanslag verminderd tot ƒ 37.008 en belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 3. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad oordeelt dat een wijziging van de verdeling van de investeringsaftrek tussen twee firmanten niet meer mogelijk is als de aanslag van een van de firmanten over het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat. In dit geval stond de aanslag van de echtgenoot van belanghebbende onherroepelijk vast ten tijde van de verklaring van belanghebbende ter zitting van het Hof. Dit betekent dat de wijziging van de verdeling van de investeringsaftrek niet meer kon plaatsvinden. De Hoge Raad concludeert dat het middel van de Staatssecretaris terecht is voorgesteld en dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, samen met de vice-president J.W. van den Berge en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens en C.B. Bavinck, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2006.

Uitspraak

Nr. 40.731
1 december 2006
whk
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 maart 2004, nr. BK-02/03710, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.040 en een belastingvrije som van ƒ 8950 (tariefgroep 2), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak waarvan beroep vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.008 met indeling in tariefgroep 3. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende oefent sedert 1 januari 1999 in de vorm van een vennootschap onder firma met haar echtgenoot de praktijk uit van een incasso- en juridisch adviesbureau.
3.1.2. In de vennootschapsakte is bepaald dat de verdeling van de jaarwinst in onderling overleg zal geschieden.
3.1.3. Belanghebbende heeft bij haar aangifte verzocht te worden ingedeeld in tariefgroep 3 op grond van overheveling van de basisaftrek van de echtgenoot aan belanghebbende. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 2, omdat het inkomen van de echtgenoot in het onderhavige jaar uitging boven het bedrag van de basisaftrek (jaar 2000: ƒ 8523) zodat overheveling van de basisaftrek niet mogelijk was. In bezwaar heeft belanghebbende opnieuw indeling bepleit in tariefgroep 3. Daartoe voerde belanghebbende aan dat belanghebbende en haar echtgenoot de verdeling van de winst over 2000 hadden aangepast en aan de echtgenoot een lager bedrag aan winst hadden toegedeeld. De Inspecteur heeft de indeling van belanghebbende in tariefgroep 3 opnieuw afgewezen.
3.2. Ter zitting van het Hof hebben belanghebbende en haar echtgenoot verklaard dat laatstgenoemde het volledige bedrag van de investeringsaftrek voor eigen rekening wenst te nemen onder handhaving van de oorspronkelijke winstverdeling. Het Hof heeft dit nader door belanghebbende ingenomen standpunt gevolgd en op die grond het belastbare inkomen van belanghebbende nader vastgesteld op ƒ 37.008 en belanghebbende ingedeeld in tariefgroep 3.
3.3. Een wijziging van de verdeling van de investeringsaftrek tussen twee firmanten is niet meer mogelijk als de aanslag van een van de firmanten over het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat (vgl. Kamerstukken II 1989/90, 21 343, nr. 3, blz. 7).
3.4. In het onderhavige geval stond kennelijk ten tijde van de hiervoor in 3.2 vermelde verklaring de aanslag van de echtgenoot van belanghebbende onherroepelijk vast, zodat wijziging van de verdeling van de investeringsaftrek niet meer mogelijk was. Voorzover het middel een hierop gerichte klacht bevat, wordt het terecht voorgesteld.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van het door het Hof niet behandelde geschilpunt inzake de hiervoor in 3.1.3 bedoelde wijziging van de winstverdeling. Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, de vice-president J.W. van den Berge, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2006.