ECLI:NL:HR:2006:AZ3094

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/112HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbrekende middelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Verzoeker, die in een schuldsaneringsregeling zat, had tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 25 april 2006 hoger beroep ingesteld. Dit vonnis beëindigde de schuldsaneringsregeling zonder het toekennen van een schone lei. Het gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde dit vonnis op 3 augustus 2006. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar het beroepschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 426a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het geen omschrijving bevatte van de middelen waarop het beroep steunde. Verzoeker diende na het verstrijken van de cassatietermijn op 21 september 2006 een aanvullend verzoekschrift in, maar de Hoge Raad oordeelde dat aanvulling of indiening van middelen na de termijn alleen onder bijzondere omstandigheden is toegestaan, wat in dit geval niet was aangetoond. De Hoge Raad verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep, wat betekent dat het cassatieberoep niet in behandeling werd genomen. De uitspraak werd gedaan door een samengesteld college van rechters, onder leiding van vice-president D.H. Beukenhorst.

Uitspraak

22 december 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/112HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.P. den Hertog.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 oktober 2002 is de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker.
Bij vonnis van 25 april 2006 is door die rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoeker beëindigd zonder aan hem de schone lei toe te kennen.
Tegen dit vonnis heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 3 augustus 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 25 april 2006 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van 8 december 2006 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Verzoeker is bij een op 11 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen beroepschrift in cassatie gekomen van het arrest van het hof van 3 augustus 2006 tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank van 25 april 2006 waarin ten aanzien van verzoeker de schuldsaneringsregeling is beëindigd zonder aan hem de schone lei toe te kennen. Het beroepschrift in cassatie voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv. omdat het niet een omschrijving bevat van de middelen waarop het beroep steunt.
3.2 Hieraan kan niet afdoen dat verzoeker op 21 september 2006, na het verstrijken van de cassatietermijn, alsnog een verzoekschrift in cassatie heeft ingediend, waarin een cassatiemiddel is opgenomen. Aanvulling of indiening van cassatiemiddelen na het verstrijken van de termijn voor het cassatieberoep is niet toegestaan, behoudens bijzondere omstandigheden die hier evenwel niet zijn aangevoerd. Aan de inhoud van het aanvullend cassatierekest moet dus worden voorbijgegaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 december 2006.