ECLI:NL:HR:2006:AZ3094
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbrekende middelen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. Verzoeker, die in een schuldsaneringsregeling zat, had tegen een vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 25 april 2006 hoger beroep ingesteld. Dit vonnis beëindigde de schuldsaneringsregeling zonder het toekennen van een schone lei. Het gerechtshof te 's-Gravenhage bekrachtigde dit vonnis op 3 augustus 2006. Verzoeker heeft vervolgens cassatie ingesteld, maar het beroepschrift voldeed niet aan de eisen van artikel 426a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat het geen omschrijving bevatte van de middelen waarop het beroep steunde. Verzoeker diende na het verstrijken van de cassatietermijn op 21 september 2006 een aanvullend verzoekschrift in, maar de Hoge Raad oordeelde dat aanvulling of indiening van middelen na de termijn alleen onder bijzondere omstandigheden is toegestaan, wat in dit geval niet was aangetoond. De Hoge Raad verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep, wat betekent dat het cassatieberoep niet in behandeling werd genomen. De uitspraak werd gedaan door een samengesteld college van rechters, onder leiding van vice-president D.H. Beukenhorst.