3.2 Bij het hiervoor onder 1 vermelde verzoekschrift heeft de man verzocht om wijziging van de beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 30 juli 1997, stellende dat zijn inkomen sedert die beschikking drastisch is verminderd. De rechtbank heeft dat verzoek grotendeels toegewezen; zij heeft de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 24 juni 2004 op nihil gesteld en de kinderalimentatie per diezelfde datum op € 100,-- per kind per maand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de man afgewezen. Voor zover in cassatie van belang heeft het hof daartoe overwogen dat, gelet op het in het echtscheidingsconvenant opgenomen beding van niet-wijziging, van een wijziging van de overeengekomen alimentatie slechts sprake kan zijn in geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het in het convenant opgenomen beding mag worden gehouden. Van dit laatste zou sprake zijn, aldus het hof, indien er door een wijziging van de omstandigheden een volkomen wanverhouding ontstaat tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn om de man onder die omstandigheden aan het beding te houden. Voorts hebben partijen in genoemd artikel vastgelegd dat onder het begrip "ingrijpende wijziging van omstandigheden" tevens wordt begrepen het geval dat de man kan aantonen dat zijn inkomsten in relevante mate zijn verminderd door omstandigheden buiten zijn toedoen.(rov. 4.5) Vervolgens overwoog het hof:
"4.7. In het jaar voorafgaande aan de ondertekening van het echtscheidingsconvenant bedroeg het belastbaar inkomen van de vader blijkens de aanslag Inkomstenbelasting 1996 ƒ 105.518,- (€ 47.882,-). Gelet op het feit dat het echtscheidingsconvenant op 1 juli 1997 door partijen is ondertekend, zal dit bedrag als uitgangspunt voor de bepaling van een eventuele vermindering van de inkomsten van de vader worden gehanteerd. Uit de stukken is gebleken dat het totaal belastbaar inkomen van de vader in 2003 € 48.102,- bedroeg, bestaande uit inkomen uit dienstbetrekking bij vereniging Ons Genoegen van € 203,-, een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 11.620,-, gokinkomsten van € 7.666,- en opbrengst uit onroerend goed van € 28.613,-.
4.8. Het hof stelt vast dat onder deze omstandigheden niet kan worden gezegd dat de inkomsten van de vader in 2003 in relevante mate zijn verminderd ten opzichte van zijn inkomsten ten tijde van ondertekening van het echtscheidingsconvenant en dat derhalve ook geen sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden zoals in het convenant is bedoeld. Ook overigens is niet gebleken van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de vader naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het in het convenant opgenomen beding mag worden gehouden. Het verzoek van de vader tot nihilstelling van de uitkering tot het levensonderhoud van de moeder dient dan ook te worden afgewezen.
4.9. Het bovenstaande brengt mee dat evenmin sprake is van een wijziging van omstandigheden welke gevolgen heeft voor de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [de kinderen], zodat ook dat verzoek van de vader zal worden afgewezen."