ECLI:NL:HR:2006:AZ3087
Hoge Raad
- Cassatie
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geschil tussen broers over verdeling executieopbrengst van familieboerderij en schending voorkeursrecht
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers over de verdeling van de executieopbrengst van een boerderij die al generaties in de familie is. De eiser tot cassatie, wonende in Duitsland, heeft op 2 april 2002 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Almelo voor toestemming tot de onderhandse verkoop van een registergoed, krachtens artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De voorzieningenrechter heeft op 21 mei 2002 het verzoek toegewezen, maar met de voorwaarde dat bepaalde bepalingen uit de koopovereenkomst moesten worden geschrapt.
Vervolgens hebben de broers op 11 juli 2002 een verzoek ingediend om een rechter-commissaris te benoemen voor de verdeling van de netto-verkoopopbrengst van het registergoed. Op 1 april 2003 heeft de rechter-commissaris een staat van verdeling opgesteld, maar de partijen konden niet tot overeenstemming komen en werden verwezen naar de zitting van 14 mei 2003. In de daaropvolgende procedure heeft de verweerder een vordering ingesteld van € 226.890,-- wegens een verbeurde boete, subsidiair € 91.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, welke door de eiser werd bestreden.
De rechtbank heeft op 10 december 2003 de verdeling van de restantopbrengst bepaald, maar de vordering van de verweerder niet in de verdeling betrokken. De verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft in een tussenarrest van 28 december 2004 een bewijsopdracht gegeven en in het eindarrest van 23 augustus 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij is bepaald dat € 91.000,-- aan de verweerder moet worden uitgekeerd. De eiser heeft cassatie ingesteld tegen beide arresten van het hof.
De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, en verdere motivering was niet nodig, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrachten.