ECLI:NL:HR:2006:AZ2395
Hoge Raad
- Cassatie
- P.J. van Amersfoort
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Hof inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 2005. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde boete aan X B.V. over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. De Inspecteur had na bezwaar de aanslag en de boete verminderd tot respectievelijk € 1944 en € 486. X B.V. ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en zowel de uitspraak van de Inspecteur als de boetebeschikking vernietigde.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had onderzocht of er sprake was van grove schuld bij belanghebbende, wat essentieel was voor de beoordeling van de boetebeschikking. Het Hof had zich enkel gericht op de vraag van voorwaardelijk opzet, zonder de alternatieve stelling van de Inspecteur over grove schuld te behandelen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet aan de wettelijke eisen voldeed. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen werden opgelegd. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van alle relevante argumenten in belastingzaken, vooral als het gaat om de beoordeling van schuldvormen die van invloed zijn op de oplegging van boetes.