ECLI:NL:HR:2006:AZ2395

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42603
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P.J. van Amersfoort
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Hof inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 2005. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een daarbij opgelegde boete aan X B.V. over het tijdvak van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. De Inspecteur had na bezwaar de aanslag en de boete verminderd tot respectievelijk € 1944 en € 486. X B.V. ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en zowel de uitspraak van de Inspecteur als de boetebeschikking vernietigde.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet had onderzocht of er sprake was van grove schuld bij belanghebbende, wat essentieel was voor de beoordeling van de boetebeschikking. Het Hof had zich enkel gericht op de vraag van voorwaardelijk opzet, zonder de alternatieve stelling van de Inspecteur over grove schuld te behandelen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet aan de wettelijke eisen voldeed. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen werden opgelegd. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van alle relevante argumenten in belastingzaken, vooral als het gaat om de beoordeling van schuldvormen die van invloed zijn op de oplegging van boetes.

Uitspraak

Nr. 42.603
17 november 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 7 oktober 2005, nr. 04/01885, betreffende na te melden aan X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd alsmede een boete. De aanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd tot onderscheidenlijk € 1944 en € 486.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur op het bezwaar tegen de boetebeschikking alsmede de boetebeschikking zelf vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft de boetebeschikking vernietigd op de grond dat het niet aan voorwaardelijk opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Het Hof heeft zich niet uitgelaten over de vraag of bij belanghebbende grove schuld aanwezig was omdat, aldus het Hof, de Inspecteur in zijn verweerschrift de boete enkel verdedigt met het verwijt dat sprake is van voorwaardelijk opzet bij belanghebbende.
3.2. Het middel, dat zich tegen dit oordeel keert, slaagt. Op pagina 5 van zijn verweerschrift voor het Hof heeft de Inspecteur gesteld dat, zo het Hof van mening mocht zijn dat in het onderhavige geval geen sprake is van voorwaardelijk opzet, er sprake is van grove schuld. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat de Inspecteur deze stelling niet heeft gehandhaafd. Nu het Hof deze stelling niet heeft behandeld, is zijn uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.3. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P.J. van Amersfoort als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006.