ECLI:NL:HR:2006:AZ1665

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00544/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de motivering bij oplegging van vrijheidsbenemende straf in verkeerszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld tot twee weken hechtenis wegens overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof had het vonnis van de kantonrechter bevestigd, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof in strijd met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering had verzuimd om in het arrest de redenen op te geven die specifiek hebben geleid tot de keuze voor de vrijheidsbenemende straf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van de zaak in het bestaande hoger beroep.

De Hoge Raad benadrukte dat de motivering van de strafoplegging onvoldoende was, aangezien de overwegingen van het hof geen duidelijke uitleg gaven over de redenen voor de opgelegde vrijheidsbenemende straf. Dit is van belang voor de rechtszekerheid en de transparantie van de rechtspraak. De advocaat van de verdachte, mr. M.L.M. van der Voet, had een middel van cassatie voorgesteld, waar de Advocaat-Generaal Wortel op had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad oordeelde echter dat het middel terecht was voorgesteld, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak van het hof.

De zaak illustreert de noodzaak voor rechters om duidelijke en specifieke motiveringen te geven bij het opleggen van straffen, vooral in gevallen waar vrijheidsbeneming aan de orde is. De uitspraak van de Hoge Raad heeft daarmee niet alleen gevolgen voor de betrokken verdachte, maar ook voor de rechtspraktijk in het algemeen.

Uitspraak

19 december 2006
Strafkamer
nr. 00544/06
km/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 februari 2006, nummer 23/004945-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar, sector Kanton, locatie Den Helder, van 2 november 2004, waarbij de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot twee weken hechtenis en waarbij voorts de tenuitvoerlegging is gelast van voorwaardelijk opgelegde straffen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, zesde lid, Sv heeft verzuimd in het arrest in het bijzonder de redenen op te geven die hebben geleid tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.2. Het Hof heeft het vonnis van de Kantonrechter bevestigd. De Kantonrechter heeft de oplegging van de hiervoor onder 1 vermelde straf als volgt gemotiveerd:
"Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan wordt vorenstaande straf toegepast."
3.3. Die overwegingen bevatten, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
3.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak en het daarbij bevestigde vonnis van de kantonrechter, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 december 2006.