ECLI:NL:HR:2006:AZ1662

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00428/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in verband met persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, gedateerd 8 juli 2002. De aanvrager, geboren in 1973, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, en berustte op de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling. Dit werd ondersteund door documenten van het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage, waaruit bleek dat de aanvrager niet degene was die de feiten had gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage gegrond was, en dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de persoonsverwisseling, de aanvrager zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad heeft de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Uitspraak

19 december 2006
Strafkamer
nr. 00428/06 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 juli 2002, nummer 09/028310-02, ingediend door mr. M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod", telkens gepleegd op 4 mei 2002, en "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen", gepleegd op 9 juni 2002, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat uit onderzoek door Justitie is gebleken dat een ander dan de aanvrager de feiten waarvoor de aanvrager is veroordeeld, heeft gepleegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.1. Als bijlage bij de aanvrage is gevoegd een brief van het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage van 25 november 2005 aan de advocaat van de aanvrager, onder meer inhoudende:
"Naar aanleiding van uw schrijven van 18 november jl. deel ik u mede dat in verband met een persoonsverwisseling in bovengenoemde zaak, de zaak door de officier van justitie ter verjaring is opgelegd.
Ik heb heden de Documentatiedienst verzocht om bovengenoemde zaak te verwijderen uit hun systeem."
4.1.2. Bij de stukken bevindt zich thans een brief van de Fungerend Hoofdofficier van Justitie van het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage aan het College van Procureurs-Generaal van 11 mei 2006, onder meer inhoudende:
"Op 8 juli 2002 is [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1973, veroordeeld door de politierechter tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken in de zaak met parketnummer 09/028310-02. In opdracht van de executie-officier is de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op 21 augustus 2003 opgeschort in verband met een mogelijke persoonsverwisseling. (...)
Op 11 november 2005 is door raadsvrouwe een kopie van het rijbewijs met de handtekening van [aanvrager] naar het parket gezonden. De handtekening op het rijbewijs kwam niet overeen met de handtekening van de aangehouden verdachte.
Op 16 november 2005 stuurt raadsvrouwe een kopie van een brief van het parket Rotterdam waaruit blijkt dat parket Rotterdam de opdracht heeft gegeven [aanvrager] in vrijheid te stellen voor de zaak met parketnummer 10.102016-02. Dit naar aanleiding van een dacty onderzoek waaruit bleek dat [aanvrager] niet degene was die het feit had gepleegd. (...)
Op 17 november 2005 is het vonnis van de politierechter in de Haagse zaak door de executie-officier ter verjaring opgelegd in verband met de persoonsverwisseling en is [aanvrager] in vrijheid gesteld."
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 juli 2002;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 december 2006.