ECLI:NL:HR:2006:AZ1660

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00404/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens onjuiste mededeling over detentie van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in hoger beroep niet verschenen, omdat de Advocaat-Generaal had medegedeeld dat hij niet gedetineerd was. Echter, uit de stukken die in cassatie zijn overgelegd, blijkt dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep wel degelijk gedetineerd was. Dit leidde tot de conclusie dat de mededeling van de Advocaat-Generaal onjuist was. De Hoge Raad oordeelde dat het van groot belang is dat de verdachte aanwezig kan zijn bij de behandeling van zijn zaak. Daarom werd het bestreden arrest vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden behandeld.

De zaak begon met een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een vonnis van de Rechtbank te Roermond. De verdachte had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland en was op dat moment gedetineerd. De dagvaarding voor de terechtzitting van het Hof werd op een bijzondere manier betekend, omdat de verdachte niet bereikbaar was. Tijdens de zitting op 20 april 2005 werd verstek verleend tegen de verdachte, omdat de AG had verklaard dat hij niet gedetineerd was. Dit bleek achteraf onjuist te zijn.

De Hoge Raad benadrukte het belang van de aanwezigheid van de verdachte bij de behandeling van zijn zaak en oordeelde dat de eerdere uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling, waarbij de verdachte in zijn tegenwoordigheid gehoord moet worden. Dit arrest onderstreept de rechten van verdachten in het strafproces en de noodzaak voor correcte informatie over hun detentie.

Uitspraak

19 december 2006
Strafkamer
nr. 00404/06
SG/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 mei 2005, nummer 20/001851-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 4 februari 2003 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1B primair en subsidiair en 2A primair en 2B primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1A primair "medeplegen van poging tot doodslag", 1C primair "poging tot doodslag" en 2A subsidiair en 2B subsidiair "medeplegen van poging tot zware mishandeling" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de verdachte aangezien de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd en hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij die behandeling aanwezig te zijn.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
(i) Namens de verdachte is op 4 februari 2003 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank. De desbetreffende akte rechtsmiddel houdt in dat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en dat hij op dat moment gedetineerd is.
(ii) Op 1 maart 2005 is de dagvaarding voor de terechtzitting van het Hof van 20 april 2005 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Een aan de dagvaarding gehecht GBA-overzicht van 1 maart 2005 op naam van de verdachte vermeldt:
"Vanaf: 27-10-2004. Adres: vertrokken naar Land onbekend".
(iii) De raadsvrouwe van de verdachte heeft bij brief van 12 april 2005 aan het Hof medegedeeld dat zij niet ter terechtzitting van 20 april 2005 zal verschijnen omdat zij sinds de uitspraak van de Rechtbank geen contact meer heeft gehad met haar cliënt en zich niet gemachtigd acht het woord te voeren.
(iv) Op de terechtzitting van het Hof van 20 april 2005 is, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, verdachte noch zijn raadsvrouwe verschenen, heeft de Advocaat-Generaal medegedeeld dat uit de controle in de VIP (Verwijs Index Personen) "is gebleken dat verdachte thans niet is gedetineerd" en heeft het Hof vervolgens verstek verleend tegen de verdachte.
3.3. Aan de schriftuur zijn onder meer de volgende bescheiden gehecht:
(a) Een kopie van een last tot toevoeging van mr. M.D. van Bruggen, gegeven door de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de Rechtbank Breda, van 18 april 2005 in de zaak met parketnummer 02/800509-05 ten behoeve van de verdachte in verband met diens inbewaringstelling door de Rechter-Commissaris met ingang van voormelde datum.
(b) Een kopie van een ten name van de verdachte gesteld bevel tot gevangenhouding met parketnummer 02/800509-05, gegeven door de Rechtbank Breda op 27 april 2005, onder meer inhoudende dat de verdachte verblijft "in het huis van bewaring te Breda c.q. enig ander huis van bewaring c.q. enig politiebureau in het arrondissement Breda" en dat tegen de verdachte op 18 april 2005 een bevel tot bewaring is verleend.
(c) Een kopie van een dagvaarding van de verdachte in de zaak onder parketnummer 02/800509-05 betreffende een op 15 april 2005 gepleegd feit om op 12 mei 2005 te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter te Breda. Als adres van de verdachte staat daarop vermeld: Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
3.4. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2005 op wettige wijze is betekend, wordt in cassatie niet bestreden.
Uit de, onder 3.3 weergegeven, inhoud van de stukken die in cassatie zijn overgelegd - aan de herkomst en betrouwbaarheid waarvan in redelijkheid niet kan worden getwijfeld - moet echter worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep uit anderen hoofde was gedetineerd, zodat de in 3.2 onder(iv) weergegeven mededeling van de Advocaat-Generaal ter terechtzitting, achteraf bezien, onjuist was.
In aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, brengt het vorenoverwogene mee dat de verdachte de mogelijkheid dient te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden teruggewezen opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld.
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 19 december 2006.