ECLI:NL:HR:2006:AZ1496

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/280HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over bemiddelingsovereenkomst tussen vastgoedadviseurs en projectontwikkelaar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen J.M.S. Vastgoedadviseurs B.V. (hierna: JMS) en een projectontwikkelaar, waarbij JMS stelt dat er een bemiddelingsovereenkomst bestaat. JMS heeft op 24 april 1996 verweerster in cassatie gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam, met de vordering dat de verweerster een hoofdsom van ƒ 750.000,-- exclusief BTW aan JMS verschuldigd is, alsook wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de vorderingen op 23 juli 1998 afgewezen, waarna JMS hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het hof heeft op 9 juni 2005 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat JMS heeft doen besluiten om cassatie aan te tekenen.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. JMS had aangevoerd dat zij op basis van een overeenkomst met de verweerster had bemiddeld bij een projectontwikkeling. De verweerster betwistte echter dat zij met JMS zaken had gedaan, maar met J.M.S. Planontwikkeling B.V. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had moeten motiveren waarom JMS niet in eigen naam kon optreden, ondanks de volmacht die aan haar was verleend. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van JMS begroot op € 444,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 15 december 2006.

Uitspraak

15 december 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/280HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
J.M.S. VASTGOEDADVISEURS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: JMS - heeft bij exploot van 24 april 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en, kort gezegd, gevorderd voor recht te verklaren dat:
1. de hoofdsom die [verweerster] in totaal aan JMS verschuldigd is ƒ 750.000,-- exclusief BTW bedraagt;
2. [verweerster] bij wijze van vergoeding van de door JMS geleden vertragingsschade aan JMS wettelijke rente verschuldigd is over de in de inleidende dagvaarding genoemde bedragen;
3. [verweerster] buitengerechtelijke kosten verschuldigd is aan JMS.
[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 23 juli 1998 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft JMS hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na mondelinge behandeling en een tussenarrest van 17 oktober 2001, heeft het hof bij eindarrest van 9 juni 2005 het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussenarrest als het eindarrest van het hof heeft JMS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr. J.L. van der Schrieck, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing. De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 12 oktober 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 JMS heeft gevorderd zoals hiervoor onder 1 is weergegeven. Zij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat zij krachtens een met [verweerster] gesloten overeenkomst heeft bemiddeld tussen [verweerster] en de gemeente Barendrecht bij het tot stand komen van een project-ontwikkeling op het bedrijfsterrein Reijerwaard te Barendrecht.
3.2 [Verweerster] heeft zich onder meer verweerd met de stelling dat zij geen zaken heeft gedaan met JMS maar met J.M.S. Planontwikkeling B.V. De rechtbank heeft de vordering afgewezen omdat "eenvoudig niet juist" is dat JMS met [verweerster] de in de dagvaarding omschreven overeenkomsten heeft gesloten en onvoldoende gesteld of gebleken is dat de rechten uit die overeenkomsten aan JMS zijn gecedeerd.
3.3 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. De vordering moet reeds stranden omdat JMS niet dezelfde partij is als de in de overeenkomst genoemde contractspartij JMS Planontwikkeling B.V. én niet kan komen vast te staan dat er een rechtsverhouding is tussen laatstgenoemde en JMS die maakt dat JMS uit hoofde van de overeenkomst in eigen naam jegens [verweerster] kan optreden. In de door JMS bij pleidooi overgelegde verklaring van [A] B.V. van 13 september 2001 wordt gesproken over een volmacht. Daarbij wordt evenwel miskend dat een volmacht slechts het recht geeft om namens de volmachtgever op te treden (art. 3:60 BW), terwijl JMS juist in eigen naam handelt. Nu gesteld noch gebleken is dat dit laatste eventueel nog op een andere grondslag is gebaseerd, wordt het door JMS ter zake van bedoelde volmacht gedane bewijsaanbod als niet terzake dienende gepasseerd (eindarrest, rov. 2).
3.4 Onderdeel 1 klaagt terecht dat dit oordeel hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij ontoereikend is gemotiveerd. Het geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting indien het hof heeft miskend dat een procespartij op eigen naam de vordering van een ander in rechte kan innen indien die ander haar daartoe last heeft gegeven. Zo het hof dit niet heeft miskend, behoefde nadere motivering waarom hetgeen JMS had aangevoerd ter staving van haar stelling dat zij de vordering van J.M.S. Planontwikkeling B.V. op eigen naam kon innen, niet het oordeel rechtvaardigde dat sprake was van een zodanige lastgeving. Voor dat oordeel is niet beslissend dat in de door JMS overgelegde verklaring van [A] B.V. - voorheen J.M.S. Planontwikkeling B.V. - niet de kwalificatie last(geving) maar volmacht wordt gebruikt.
3.5 De onderdelen 1.6 en 2 kunnen gelet op het bepaalde in art. 399 Rv. niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juni 2005;
verwerpt het beroep voor het overige;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van JMS begroot op € 444,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 15 december 2006.