ECLI:NL:HR:2006:AZ1489

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/275HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in een strafzaak en de gevolgen van het niet tijdig indienen van een toevoeging

In deze zaak gaat het om beroepsaansprakelijkheid van een advocaat in het kader van een strafzaak. De cliënt, die vrijgesproken is, heeft de advocaat gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. De cliënt vorderde een schadevergoeding van € 14.957,04, vermeerderd met wettelijke rente, omdat de advocaat niet tijdig de toevoeging aan de Raad voor de Rechtsbijstand had teruggestuurd. Hierdoor werd het verzoek tot vergoeding van advocaatkosten op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering afgewezen. De rechtbank heeft de vordering van de cliënt in een tussenvonnis van 14 april 2004 afgewezen, waarna de cliënt hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft op 21 juni 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de cliënt alsnog toegewezen. De advocaat heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de advocaat veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 521,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat verdere motivering niet nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

22 december 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/275HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de cliënt - heeft bij exploot van 9 februari 2004 eiser tot cassatie - verder te noemen: de raadsman - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd de raadsman te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van € 14.957,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2000 tot aan de dag der algehele voldoening.
De raadsman heeft de vordering bestreden.
Bij tussenvonnis van 14 april 2004 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 9 juli 2004 heeft plaatsgevonden. Hierna heeft de rechtbank bij eindvonnis van 18 augustus 2004 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de cliënt hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 21 juni 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van de cliënt alsnog toegewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de raadsman beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De cliënt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de raadsman in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de cliënt begroot op € 521,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 december 2006.