ECLI:NL:HR:2006:AZ1487
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie over rechtsgeldigheid vennootschap onder firma en arbeidsverhouding tussen buschauffeur en opdrachtgever
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een buschauffeur, aangeduid als [eiser], en zijn belangrijkste opdrachtgever, BBO INTERNATIONAL B.V., over de vraag of er een rechtsgeldige vennootschap onder firma (v.o.f.) tot stand is gekomen of dat er feitelijk sprake was van een arbeidsverhouding. De buschauffeur had samen met drie andere chauffeurs een overeenkomst gesloten voor de oprichting van een v.o.f. genaamd N.A.L. De zaak begon met een dagvaarding door [eiser] in 2000, waarin hij vorderingen indiende op basis van een arbeidsovereenkomst voor chauffeurswerkzaamheden. BBO en de andere gedaagden bestreden de vordering en stelden dat [eiser] als zelfstandig ondernemer werkte binnen de v.o.f.
De kantonrechter verwees de zaak in reconventie naar de rechtbank en hield de zaak in conventie aan. De rechtbank oordeelde dat er een rechtsgeldige v.o.f. was en dat [eiser] hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van de v.o.f. Dit oordeel werd door het hof bevestigd, maar [eiser] ging in cassatie. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte het bewijsaanbod van [eiser] had gepasseerd, wat leidde tot de vernietiging van het arrest van het hof. De zaak werd verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad benadrukte dat de omstandigheden van de samenwerking tussen de vennoten en de rol van BBO van belang zijn voor de beoordeling of er sprake was van een vennootschap onder firma of een arbeidsovereenkomst. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen vennoten en hun opdrachtgevers, vooral in de context van de arbeidswetgeving en vennootschapsrecht.