ECLI:NL:HR:2006:AZ1230

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
42570
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.W. van den Berge
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
  • C.A. Streefkerk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen een uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden van 1 september 2005, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelt dat het beroepschrift in cassatie moet worden aangemerkt als een geldig beroepschrift, maar dat voor het instellen van beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank, de schriftelijke instemming van de Minister van Financiën vereist is, zoals bepaald in artikel 28, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In dit geval ontbrak deze instemming aanvankelijk, maar de Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn verweerschrift alsnog verklaard in te stemmen met het beroep in cassatie.

De Hoge Raad concludeert dat, ondanks het eerdere verzuim, er geen reden is om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De klachten van belanghebbende worden vervolgens beoordeeld, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 3 november 2006.

Uitspraak

Nr. 42.570
3 november 2006
ME
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank te Leeuwarden van 1 september 2005, nr. AWB 05/706, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor de Rechtbank
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.217.
De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een conclusie van repliek heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daarop slaat de Hoge Raad geen acht.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 18 mei 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1. Het door belanghebbende ingediende beroepschrift moet, gelet op de bewoordingen en verdere inhoud daarvan, aangemerkt worden als een beroepschrift in cassatie. De Hoge Raad is derhalve bevoegd van het beroepschrift kennis te nemen. Het beroepschrift richt zich evenwel tegen een uitspraak van een rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Ingevolge artikel 28, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is voor het instellen van beroep in cassatie bij de Hoge Raad tegen een zodanige uitspraak de schriftelijke instemming van (bij rijksbelastingen) de Minister van Financiën vereist. Als zodanig kan in zijn plaats de Staatssecretaris van Financiën optreden.
3.2. Bij het beroepschrift in cassatie was geen geschrift gevoegd waaruit van de vereiste instemming blijkt.
Aan belanghebbende is op de voet van artikel 6:6, slotzinsnede, Awb de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het verzuim is niet binnen die termijn hersteld. De door belanghebbende overgelegde brief waarin de inspecteur van de Belastingdienst P meedeelt geen bezwaar te hebben tegen de sprongcassatie kan gelet op het onder 3.1 overwogene niet als de vereiste instemming gelden.
3.3. Nu de Staatssecretaris van Financiën evenwel in zijn verweerschrift heeft verklaard alsnog in te stemmen met het instellen van beroep in cassatie tegen de onderwerpelijke uitspraak, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om vanwege het in 3.2 vermelde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
4. Beoordeling van de klachten
De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2006.