ECLI:NL:HR:2006:AZ1080

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/195HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg financieringsvoorbehoud als ontbindende voorwaarde in koopovereenkomst tussen verkoper en koper van een cafébedrijf

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een verkoper en een koper van een cafébedrijf over de uitleg van het financieringsvoorbehoud in hun koopovereenkomst. De eiseres, wonende in Spanje, heeft de verweerder en een derde partij gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam, waarbij zij een vordering heeft ingesteld tot betaling van een bedrag van ƒ 80.000,--, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. De verweerder heeft de vordering bestreden en in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder de opheffing van een conservatoir beslag dat door de eiseres was gelegd op een pand. De rechtbank heeft in een tussenvonnis een comparitie van partijen gelast, die op 4 juni 1999 heeft plaatsgevonden. Bij eindvonnis van 11 januari 2001 heeft de rechtbank de vordering van de eiseres jegens de verweerder toegewezen, maar de vordering jegens de derde partij afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van de verweerder afgewezen.

De verweerder heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, waar hij een vordering tot zekerheidsstelling heeft ingesteld. Het hof heeft in een arrest van 15 februari 2002 de vordering van de verweerder afgewezen. In een tussenarrest van 5 september 2003 heeft het hof de verweerder toegelaten te bewijzen dat het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst betrekking had op een aan te vragen financiering van ongeveer ƒ 550.000,-- tot ƒ 600.000,--. Na getuigenverhoor heeft het hof op 12 april 2005 het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de eiseres afgewezen. In reconventie heeft het hof de eiseres veroordeeld tot opheffing van het conservatoire beslag.

Tegen het arrest van het hof heeft de eiseres beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat nadere motivering niet nodig is omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

17 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/195HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats], Spanje,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploot van 3 december 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - en [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank te Rotterdam en gevorderd [verweerder] en [betrokkene 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag van ƒ 80.000,--, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
[Verweerder] en [betrokkene 1] hebben de vordering bestreden. [Verweerder] heeft voorts in reconventie gevorderd, voor zover in cassatie van belang:
- [eiseres] te veroordelen om het conservatoir beslag dat zij heeft doen leggen op het pand aan de [a-straat 1] te [plaats], binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen dan wel [eiseres] te veroordelen genoemd beslag ongedaan te maken, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 10.000,--;
- [eiseres] te veroordelen tot betaling van de schade als gevolg van het onrechtmatig gelegd beslag;
- [eiseres] te veroordelen, gelet op de vordering van [verweerder], zekerheid te stellen in de vorm van een op het Rotterdams Garantieformulier gebaseerde bankgarantie bij een Nederlandse bank.
[Eiseres] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van in 1 april 1999 een comparitie van partijen gelast, die op 4 juni 1999 heeft plaatsgevonden. Hierna heeft de rechtbank bij eindvonnis van 11 januari 2001 - in conventie - de vordering van [eiseres] jegens [verweerder] toegewezen en de vordering jegens [betrokkene 1] afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
[verweerder] heeft bij incidentele memorie een vordering tot zekerheidsstelling (ex art. 54 Rv. (oud), thans art. 235 Rv.) ingesteld. Bij arrest van 15 februari 2002 heeft het hof in het incident de vordering van [verweerder] afgewezen.
Bij tussenarrest van 5 september 2003 heeft het hof [verweerder] toegelaten te bewijzen dat het financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst betrekking had op een aan te vragen financiering van in totaal ongeveer ƒ 550.000,-- tot ƒ 600.000,--. Na getuigenverhoor en verder processueel debat heeft het hof bij arrest van 12 april 2005 het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiseres] - in conventie - alsnog afgewezen. In reconventie heeft het hof [eiseres] - op straffe van een dwangsom - veroordeeld tot opheffing van het door haar ten laste van [verweerder] gelegde conservatoire beslag. De zaak is voorts naar de rol verwezen voor uitlating.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 3.436,34 in totaal, waarvan € 3.324,34 op de voet van art. 243 Rv. te voldoen aan de Griffier, en € 112,-- te voldoen aan [verweerder].
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 november 2006.