ECLI:NL:HR:2006:AZ0756

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/242HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pensioenopbouw na beëindiging dienstverband en uitleg beëindigingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de voormalige werkgever, Esteves-DWD B.V., en de werknemers over de voortzetting van de pensioenopbouw na beëindiging van hun dienstverband. De werknemers, die eerder in dienst waren bij Philips Diamond Tools B.V., hebben een beëindigingsovereenkomst gesloten die bepalingen bevatte over hun pensioenopbouw. Na de beëindiging van hun dienstverband hebben de werknemers vorderingen ingesteld om te bepalen dat Esteves verplicht was om de pensioenopbouw voort te zetten tot de pensioengerechtigde leeftijd. De kantonrechter en het gerechtshof te 's-Hertogenbosch hebben in eerdere instanties geoordeeld dat Esteves deze verplichting had, maar Esteves heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft op 8 december 2006 het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van de beëindigingsovereenkomst door het hof niet juist was en dat Esteves recht had op de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. De zaak betreft belangrijke juridische vragen over de uitleg van arbeidsovereenkomsten en de verplichtingen van werkgevers met betrekking tot pensioenregelingen na beëindiging van het dienstverband. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke afspraken in beëindigingsovereenkomsten en de rol van bewijs in geschillen over pensioenverplichtingen.

Uitspraak

8 december 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/242HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ESTEVES-DWD B.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - hebben bij exploot van 16 april 2002 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Esteves - en Philips Electronics Nederland B.V. - verder te noemen: Philips - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, en gevorderd - voorzover in cassatie van belang - bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Esteves te gebieden om binnen drie weken na betekening van het door de kantonrechter te wijzen vonnis de in de inleidende dagvaarding nader omschreven bruto bedragen te voldoen aan een door [verweerder] c.s. aan te wijzen verzekeraars;
een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag en per eiser dat Esteves na betekening en ommekomst van een termijn van drie weken ingebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2002, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot die van de algehele betaling aan genoemde verzekeraars, met veroordeling van Esteves in de kosten van het geding.
Esteves heeft de vordering bestreden. Esteves heeft bij conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, Philips in vrijwaring opgeroepen.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 28 november 2002 in de hoofdzaak en in het incident een comparitie van partijen gelast. Bij tussenvonnis van 26 februari 2004 heeft de kantonrechter in de hoofdzaak en in het incident Esteves in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten zoals in rov. 2.11 en 2.12 van dit vonnis is bedoeld, bepaald dat hoger beroep van dit vonnis is toegelaten en elke verdere beslissing aangehouden.
Tegen het tussenvonnis van 26 februari 2004 van de kantonrechter heeft Esteves hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 7 juni 2005 heeft het hof het beroep verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Esteves beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] c.s. is verstek verleend.
De zaak is voor Esteves toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing.
De advocaat van Esteves heeft bij brief van 28 september 2006 op deze conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] c.s. zijn tot 1 mei 1992 in dienst geweest bij Philips Diamond Tools B.V., een onderdeel van Nederlandse Philips Bedrijven B.V. te Eindhoven.
(ii) Philips Diamond Tools B.V. heeft op 29 april 1992 Esteves, destijds nog genaamd Professional Diamond Tools B.V., opgericht. De activiteiten van Philips Diamond Tools B.V. werden in deze nieuwe vennootschap ingebracht. Vervolgens heeft [A] N.V. de aandelen in Esteves gekocht.
(iii) [Verweerder] c.s. zijn, doordat de onderneming van Philips Diamond Tools B.V. in Esteves werd ingebracht, van rechtswege in dienst gekomen bij Esteves. Vanaf 1 mei 1992 was op de arbeidsverhouding tussen [verweerder] c.s. en Esteves de CAO Metaalnijverheid (CAO kleinmetaal) van toepassing.
(iv) In verband met de overgang van de werknemers van Philips Diamond Tools B.V. naar Esteves zijn afspraken gemaakt die zijn neergelegd in een zogenoemd Principe-akkoord van 15 april 1992 (hierna: het Principe-akkoord).
(v) Van het Principe-akkoord maakte deel uit een artikel (art. 4.7) dat verband hield met het feit dat de pensioengerechtigde leeftijd ingevolge de voor de Philips-bedrijven geldende CAO 60 jaar was, terwijl deze in het kader van de CAO Metaalnijverheid 65 jaar zou zijn. Dit artikel luidt, voorzover thans van belang:
"Pensioen
De betrokken medewerkers treden op de datum van de feitelijke overdracht toe tot het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid.
Van het Philips' Pensioenfonds ontvangen zij over de periode welke zij aangesloten zijn geweest bij het Philips' Pensioenfonds een premievrije polis, waarop het normale aanpassingsbeleid van toepassing is.
Voor medewerkers die aangesloten zijn bij een Philips' Pensioenfonds, waarin een pensioengerechtigde leeftijd van 60 jaar geldt, zal de "in between"-regeling van toepassing zijn (bijlage 4).
Voor het gedeelte van het vaste salaris dat het maximumloon van de BPF-regeling overtreft, zal voor betrokken medewerkers een excedentregeling door Diamond Tools worden getroffen.
(...)"
(vi) De hiervoor genoemde "in between"-regeling voorzag in een pensionering van de betrokken werknemer tussen zijn 60e en 65e jaar. In essentie hield de regeling in dat Philips (het pensioenfonds) bereid was voor de desbetreffende werknemers na hun pensionering bij Esteves op de "in between"-leeftijd (ook nog) een overbruggingsuitkering tot hun 65e jaar (immers eerst dan ontstaat recht op AOW) te betalen. Aldus zou het pensioen na de "in between"-pensioendatum bestaan uit het in dienst van Philips opgebouwde (premievrije) pensioen, het in dienst van Esteves opgebouwde pensioen en voormelde overbruggingsuitkering. Deze regeling was gebaseerd op het uitgangspunt dat pensionering plaats zou vinden vanuit een actief dienstverband bij Esteves.
(vii) In verband met een reorganisatie is een einde gekomen aan het dienstverband van [verweerder] c.s. doordat de arbeidsovereenkomsten met ingang van 1 januari 1994 door de kantonrechter zijn ontbonden.
(viii) Omtrent deze beëindiging hebben [verweerder] c.s. elk met Esteves een zogenaamde "principe-overeenkomst vervroegde uittreding" (hierna: de overeenkomst) gesloten, die is neergelegd in brieven van onderscheidenlijk 19 november, 3 december en 6 december 1993 met als meest belangrijke thema's de aanvulling op de te verwachten WW-uitkering en de voortzetting van de pensioenopbouw.
(ix) Naast de aanvulling door Esteves van de WW-uitkering tot 80% van het laatstgenoten loon tot de "in between"-pensioendatum, was Philips bereid deze aanvulling te verhogen tot 87,5%. Hiermee werd aansluiting gezocht bij de voor werknemers van Philips ingeval van ontslag geldende VROM-regeling (Vertrekregeling Oudere Werknemers).
(x) Met betrekking tot de verdere pensioenopbouw bepaalt de overeenkomst:
"In principe zal uw pensioenopbouw bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid worden voortgezet middels een beroep op het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (FVP). Een nadere uitwerking treft u aan in bijlage 1 bij deze brief."
3.2 In geschil is wat deze van de overeenkomst deel uitmakende afspraak over de voortzetting van de pensioenopbouw betekent, nu de bijdragen van het FVP onvoldoende zijn voor de verdere opbouw van het pensioen zoals dat door [verweerder] c.s. tot 1 januari 1994 werd opgebouwd. Esteves meent, kort gezegd, dat de afspraak meebrengt dat de pensioenopbouw nog slechts zou worden voortgezet voorzover het FVP de premie daarvoor voor zijn rekening neemt. De kantonrechter heeft dat standpunt verworpen en geoordeeld, dat [verweerder] c.s. op grond van de overeenkomst jegens Esteves aanspraak kunnen maken op een volledige voortzetting van hun pensioenopbouw vanaf het einde van hun dienstbetrekking tot de "in between"-leeftijd, inclusief een eventueel toepasselijke excedentvoorziening, alles op dezelfde wijze als tussen Esteves en [verweerder] c.s. gold voorafgaand aan het einde van de dienstbetrekkingen. Het hof heeft in dezelfde zin beslist, oordelend (rov. 4.9) dat uit de door het hof vermelde gang van zaken redelijkerwijs geen andere conclusie valt te trekken dan dat partijen hebben beoogd de tot dan toe geldende pensioenopbouw ongewijzigd voort te zetten, zij het met inachtneming van de zich wijzigende omstandigheden veroorzaakt door de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] c.s., waaronder de mogelijkheid om een beroep te doen op een FVP-bijdrage.
3.3 De onderdelen 1 en 1.1 zijn gericht tegen het in rov. 4.9 neergelegde oordeel van het hof dat de vorderingen kunnen worden toegewezen aangezien Esteves verplicht is tot betaling van premies voor aanvullend pensioen na beëindiging van het dienstverband boven het door het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid uitgekeerde pensioen van [verweerder] c.s. De onderdelen gaan ervan uit dat het hof aan dit oordeel onder meer ten grondslag heeft gelegd dat Esteves reeds voordat de overeenkomst tot stand kwam, verplicht was na beëindiging van het dienstverband aanvullend pensioen te blijven financieren en bestrijden die grondslag met rechts- en motiveringsklachten. De onderdelen missen feitelijke grondslag. Het hof is niet ervan uitgegaan dat Esteves ook zonder de overeenkomst verplicht was om na afloop van het dienstverband nog aanvullend pensioen te blijven financieren, maar heeft slechts bij de uitleg van de overeenkomst betekenis gehecht aan de omstandigheid dat Esteves "voordien zorg diende te dragen voor een pensioenopbouw over het excedent (lees: het bedrag boven het maximale dagloon waarover pensioenopbouw mogelijk is)." Het hof had daarbij kennelijk, en niet onbegrijpelijk, het oog op de in het vierde lid van art. 4.7 van het Principe-akkoord van 15 april 1992 neergelegde bepaling dat door Esteves - in het Principe-akkoord aangeduid als "Diamond Tools" - een excedentregeling zou worden getroffen voor het gedeelte waarmee het vaste salaris van de betrokken werknemers met maximumloon van de pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalnijverheid overtrof. Het ging daarbij, naar zijn kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel, om een door Esteves te treffen regeling die, naast de pensioenopbouw volgens de gewone regeling van het Bedrijfspensioenfonds, zou moeten zorgen voor extra-pensioenopbouw tot de "in between"-pensioendatum en dus gedurende het dienstverband. Het hof heeft, anders dan onderdeel 1 veronderstelt, bij zijn uitleg van de overeenkomst niet de, volgens de "in between"-regeling voor rekening van Philips (althans het Philips' pensioenfonds) komende, verplichting om na de pensionering een overbruggingsuitkering te betalen als hiervoor in 3.1 bij (vi) bedoeld, verward met enige verplichting van Esteves. De onderdelen kunnen daarom niet tot cassatie leiden.
3.4 Onderdeel 1.2 bestrijdt het in rov. 4.9 neergelegde oordeel van het hof met betrekking tot de uitleg van de overeenkomst te weten dat "uit de hiervoor genoemde gang van zaken redelijkerwijs geen andere conclusie [valt] te trekken dan dat partijen hebben beoogd de tot dan toe geldende pensioenopbouw ongewijzigd voort te zetten (....)" als onjuist en onbegrijpelijk, nu de door het hof aangeduide "gang van zaken" die conclusie niet kan dragen en het hof onvoldoende ingaat op de stellingen van Esteves die een andere uitleg steunen. Het onderdeel is slechts een inleiding tot de erop volgende onderdelen.
3.5 Onderdeel 1.2.1 acht onjuist en onbegrijpelijk het oordeel van het hof in rov. 4.6 dat in de overeenkomst "lijkt te zijn afgeweken" van art. 4.7 van het Principe-akkoord. Daarbij is het hof, volgens het onderdeel, buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door van een andere uitleg van dat artikel uit te gaan dan de eensluidende uitleg van partijen. Het onderdeel faalt. Met zijn oordeel dat in de overeenkomst lijkt te zijn afgeweken van art. 4.7 van het Principe-akkoord heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de door Esteves voorgestane grammaticale uitleg van de overeenkomst zou leiden tot het resultaat dat de door Esteves volgens art. 4.7 van het Principe-akkoord te treffen excedentregeling voor de periode van 1 mei 1992 tot de "in between"-pensioendatum, reeds voor de "in between"-pensioendatum zou eindigen. Dit oordeel is noch onjuist noch onbegrijpelijk en het hof treedt daarmee ook niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen.
3.6 Onderdeel 1.2.2 faalt voorzover het voortbouwt op het hiervoor verworpen onderdeel 1.1. Voorzover het onderdeel ervan uitgaat dat het hof een verplichting van Esteves heeft aangenomen zonder dat terzake een overeenkomst is gesloten kan het niet tot cassatie leiden wegens gemis aan feitelijke grondslag. Het oordeel van het hof komt er immers op neer dat de overeenkomst, zoals het hof die verstaat, meebrengt dat Esteves na 1 januari 1994 moest blijven zorgen voor verdere pensioenopbouw ook voorzover de daarvoor nodige premies de FVP-bijdrage te boven gingen.
3.7 Onderdeel 1.2.3 slaagt. Het klaagt terecht dat het oordeel van het hof dat de inhoud van de brief van [betrokkene 1] niet door partijen is bestreden, onbegrijpelijk is in het licht van de uitdrukkelijke betwisting door Esteves van de stelling dat is overeengekomen dat zij zou zorgdragen voor pensioenopbouw zoals deze in de VROM-regeling wordt geduid. Ook de klacht van het onderdeel dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat [betrokkene 1] in die brief kenbaar maakt dat een vertrekregeling is overeengekomen naar analogie van de VROM-regeling bij Philips, is gegrond. Uit de brief valt immers slechts af te leiden dat [betrokkene 1], die destijds hoofd sociale zaken van Philips Bedrijven Nederland B.V. was, voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst door beide partijen is geconsulteerd en toen het standpunt heeft ingenomen dat de overeen te komen regeling zou moeten voldoen aan het niveau van de Philips VROM-condities en dat hij later van de vertegenwoordiger van [verweerder] c.s. vernam dat Esteves bereid was de regeling volledig toe te passen met uitzondering van de aanvulling van het inkomen tot 87,5% van het nettoloon. Het onderdeel behoeft voor het overige geen behandeling.
3.8 Ook de onderdelen 1.2.4, 1.3-1.3.3 en 1.4, waarin verdere klachten zijn aangevoerd tegen de uitleg die het hof aan de overeenkomst heeft gegeven, kunnen buiten behandeling blijven, nu na verwijzing opnieuw zal moeten worden beoordeeld welke pensioenverplichtingen voor Esteves uit de overeenkomst voortvloeien.
3.9 De onderdelen 2-2.2 klagen over het passeren van het bewijsaanbod van Esteves als onvoldoende gespecificeerd. De klachten zijn gegrond. [Verweerder] c.s. hebben zich beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde uitleg van de overeenkomst, en het hof heeft hen in die uitleg gevolgd. Dat brengt mee dat Esteves tegenbewijs mocht leveren. Het bewijsaanbod van Esteves kan niet anders worden verstaan dan als een aanbod om door het horen van onder meer de voormalige directeur van Esteves die bij de onderhandelingen was betrokken en die de overeenkomst heeft ondertekend, te bewijzen dat haar uitleg van de overeenkomst moet worden gevolgd. Door te oordelen dat voor een "nadere bewijsopdracht" geen ruimte is heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de aan een aanbod tot het leveren van tegenbewijs te stellen eisen. De overige klachten van de onderdelen 2-2.2 alsmede de onderdelen 2.3 en 2.4 behoeven geen behandeling meer.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 juni 2005;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Esteves begroot op € 444,11 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 december 2006.