ECLI:NL:HR:2006:AZ0720
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens poging tot afpersing en bedreiging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager was veroordeeld voor poging tot afpersing en bedreiging met een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De aanvrage tot herziening werd ingediend door mr. Th.F. Holtus, advocaat te Haaksbergen, namens de aanvrager, die in 1984 geboren is en in [woonplaats] woont.
De Hoge Raad beoordeelt de aanvrage op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De aanvrager voerde aan dat het Hof niet tot veroordeling zou zijn gekomen als het op de hoogte was geweest van een verklaring van [betrokkene 1], die aan de aanvrage was gehecht.
De Hoge Raad oordeelt dat de aanvrager niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verklaring van [betrokkene 1] onjuist was en dat deze verklaring niet voldoende grond biedt voor herziening. Bovendien verduidelijkt de Hoge Raad dat een minder zware strafbepaling in de zin van artikel 457 niet betekent dat de rechter een minder zware sanctie kan opleggen, maar dat het gaat om een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt.
Uiteindelijk komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond is en wijst deze af. De uitspraak is gedaan door vice-president F.H. Koster en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.