ECLI:NL:HR:2006:AZ0718
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling tot poging tot zware mishandeling
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. J.E. Braak, had verzocht om herziening van een veroordeling tot tien maanden gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling, uitgesproken door het Hof met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrage tot herziening is gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten zijn die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht zijn gekomen en die mogelijk tot een andere uitkomst van de zaak zouden hebben geleid.
De Hoge Raad heeft de aanvrage beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name art. 457 en 459 Sv. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde gronden voor herziening niet voldoen aan de vereisten die in deze artikelen zijn gesteld. De aanvrager heeft niet overtuigend aangetoond dat er nieuwe bewijsmiddelen zijn die een ernstig vermoeden wekken dat, indien deze bekend waren geweest, de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrage niet-ontvankelijk is, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als voldoende grondslag voor herziening kunnen worden aangemerkt.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling en onderstreept het belang van de strikte eisen die aan herzieningsverzoeken worden gesteld. De beslissing is genomen door vice-president F.H. Koster en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, met de waarnemend griffier J.D.M. Hart aanwezig tijdens de uitspraak.