ECLI:NL:HR:2006:AZ0668

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03108/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen WAM-overtreding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2006 een tussenarrest gewezen in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor een overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) en kreeg een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair vijf dagen hechtenis. De advocaat van de verdachte, mr. J.P.J. Botterblom, had middelen van cassatie ingediend, maar de Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verdachte ontvankelijk was in zijn beroep, omdat de tekst van artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen onderscheid maakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde geldboetes. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in zijn beroep kon worden ontvangen, ondanks de eerdere conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad verwees de zaak naar de rolzitting van 12 december 2006, waarbij de Advocaat-Generaal in de gelegenheid werd gesteld om zich alsnog uit te laten over de ingediende middelen. Dit tussenarrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige interpretatie van de wetgeving met betrekking tot geldboetes en de ontvankelijkheid van beroep in cassatie.

Uitspraak

5 december 2006
Strafkamer
nr. 03108/05
AJ/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 juli 2005, nummer 21/004219-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Arnhem van 2 juli 2004 - de verdachte ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden" veroordeeld tot een geldboete van € 288,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.J. Botterblom, advocaat te Barneveld, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Het bestreden arrest heeft betrekking op een overtreding van art. 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen. Op grond van art. 36 van de genoemde wet is dit delict een overtreding. Het Hof heeft ter zake van dat feit de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
3.2. Ingevolge het tweede en derde lid van art. 427 Sv staat tegen arresten van de gerechtshoven betreffende overtredingen beroep in cassatie niet open indien
(a) met toepassing van art. 9a Sr geen straf of maatregel werd opgelegd of (b) geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van € 250,-, tenzij het arrest een overtreding betreft van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
3.3. In de tekst van art. 427 Sv wordt geen onderscheid gemaakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde geldboetes. Ook aan de strekking van deze bepaling kan niet een voldoende duidelijk aanknopingspunt worden ontleend voor de uitleg dat dit artikel enkel betrekking heeft op geldboetes die onvoorwaardelijk zijn opgelegd.
3.4. De verdachte kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
4. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte. Nu de Hoge Raad de verdachte wel ontvankelijk acht in zijn beroep en de voorgestelde middelen bespreking behoeven, behoort de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te worden gesteld zich alsnog uit te laten over de middelen. Daartoe dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Verwijst de zaak naar de rolzitting van 12 december 2006;
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit tussenarrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 december 2006.