ECLI:NL:HR:2006:AZ0668
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van beroep in cassatie tegen WAM-overtreding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2006 een tussenarrest gewezen in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld voor een overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) en kreeg een voorwaardelijke geldboete van € 288,-, subsidiair vijf dagen hechtenis. De advocaat van de verdachte, mr. J.P.J. Botterblom, had middelen van cassatie ingediend, maar de Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad oordeelde echter dat de verdachte ontvankelijk was in zijn beroep, omdat de tekst van artikel 427 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen onderscheid maakt tussen voorwaardelijk en onvoorwaardelijk opgelegde geldboetes. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte in zijn beroep kon worden ontvangen, ondanks de eerdere conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad verwees de zaak naar de rolzitting van 12 december 2006, waarbij de Advocaat-Generaal in de gelegenheid werd gesteld om zich alsnog uit te laten over de ingediende middelen. Dit tussenarrest benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige interpretatie van de wetgeving met betrekking tot geldboetes en de ontvankelijkheid van beroep in cassatie.