ECLI:NL:HR:2006:AZ0652

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00631/06 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van artikel 486 Sv en de feitelijke leeftijd van de verdachte in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de toepassing van artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat niemand strafrechtelijk kan worden vervolgd voor een feit dat gepleegd is voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt. De verdachte, geboren in 1992 volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), werd beschuldigd van feiten gepleegd op 27 augustus 2004. De verdediging stelde dat de verdachte op dat moment nog geen twaalf jaar oud was en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vervolging.

Het Hof heeft echter geoordeeld dat de feitelijke leeftijd van de verdachte bepalend is voor de vervolgbaarheid. Het Hof heeft daarbij andere gegevens, zoals een botonderzoek en verklaringen van de verdachte en zijn vader, in overweging genomen. Deze gegevens wezen erop dat de verdachte op het moment van de feiten wel degelijk de leeftijd van twaalf jaar had bereikt. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het niet onjuist was om af te wijken van de GBA-gegevens, mits er voldoende bewijs was voor de feitelijke leeftijd.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof op juiste gronden had geoordeeld dat de verdachte op het moment van de feiten ouder was dan twaalf jaar. Dit arrest benadrukt het belang van de feitelijke leeftijd in strafzaken en de mogelijkheid voor de rechter om af te wijken van administratieve gegevens indien daar voldoende bewijs voor is.

Uitspraak

5 december 2006
Strafkamer
nr. 00631/06 J
SY/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2005, nummer 20/008868-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], volgens GBA-inschrijving geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 april 2005 - de verdachte ter zake van onder 1. "poging tot afpersing" en onder 2. "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van tien weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer blijkens de bestreden uitspraak als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Daartoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ingevolge artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering kan niemand strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit, begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt. Volgens het GBA-overzicht is [verdachte] op [geboortedatum] 1992 geboren.
Hij had aldus ten tijde van het onder 2 tenlastegelegde - te weten op 27 augustus 2004 - de leeftijd van twaalf jaren niet bereikt.
Voor de vervolgbaarheid als vermeld in artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering is naar het oordeel van het hof bepalend de feitelijke leeftijd van de minderjarige ten tijde van het plegen van het delict.
In het algemeen kan deze leeftijd worden afgeleid uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie, tenzij duidelijk is dat de daarin opgenomen geboortedatum van de betrokkene onjuist is.
Op grond van :
- de brief van 3 september 2004 van Dr. B.R.J. Walstra, radioloog verbonden aan het Jeroen Bosch ziekenhuis te 's-Hertogenbosch, waarin hij vermeldt dat bij verdachte een onderzoek is uitgevoerd volgens de methode van Tanner en Whitehouse en dat op grond hiervan de skeletleeftijd van verdachte 15,8 jaar bedraagt,
- de op 15 september 2004, op verzoek van de verbalisant de Korte, gegeven nadere toelichting van Dr. Walstra, inhoudende dat de door hem vastgestelde skeletleeftijd van 15,8 jaar, ten hoogste een aantal maanden kan afwijken ten opzichte van de werkelijke leeftijd van verdachte, omdat het een vrij nauwkeurig onderzoek is,
- het verhoor bij de rechter-commissaris op 2 september 2004, waarbij de aanwezige [betrokkene 1], vader van verdachte, heeft bevestigd dat verdachte op [geboortedatum] 1990 is geboren,
- de verklaring van verdachte, afgelegd in raadkamer, op 21 september 2004, waarin verdachte aangeeft dat zijn geboortedatum niet [geboortedatum] 1992, maar [geboortedatum] 1990 is,
acht het hof vaststaand dat verdachte op 27 augustus 2004 ruimschoots de leeftijd van 12 jaar had bereikt. Dit leidt tot de conclusie dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
Het verweer wordt bijgevolg verworpen."
3.3. Het middel berust op de opvatting dat het de strafrechter bij de vraag of art. 486 Sv van toepassing is, niet vrij staat af te wijken van in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vermelde gegevens omtrent de leeftijd van de verdachte ten tijde van het begaan van het feit. Die opvatting is onjuist. Het Hof, dat terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat het in dit opzicht aankomt op de feitelijke leeftijd van de verdachte, kon dus ter bepaling van die leeftijd ook andere gegevens bij zijn onderzoek betrekken. 's Hofs oordeel dat de verdachte op 27 augustus 2004 ruimschoots de leeftijd van 12 jaar had bereikt is, gelet op hetgeen het Hof hierbij in aanmerking heeft genomen, niet onbegrijpelijk.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 december 2006.