ECLI:NL:HR:2006:AZ0652
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 486 Sv en de feitelijke leeftijd van de verdachte in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de toepassing van artikel 486 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat niemand strafrechtelijk kan worden vervolgd voor een feit dat gepleegd is voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt. De verdachte, geboren in 1992 volgens de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA), werd beschuldigd van feiten gepleegd op 27 augustus 2004. De verdediging stelde dat de verdachte op dat moment nog geen twaalf jaar oud was en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vervolging.
Het Hof heeft echter geoordeeld dat de feitelijke leeftijd van de verdachte bepalend is voor de vervolgbaarheid. Het Hof heeft daarbij andere gegevens, zoals een botonderzoek en verklaringen van de verdachte en zijn vader, in overweging genomen. Deze gegevens wezen erop dat de verdachte op het moment van de feiten wel degelijk de leeftijd van twaalf jaar had bereikt. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het niet onjuist was om af te wijken van de GBA-gegevens, mits er voldoende bewijs was voor de feitelijke leeftijd.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat het Hof op juiste gronden had geoordeeld dat de verdachte op het moment van de feiten ouder was dan twaalf jaar. Dit arrest benadrukt het belang van de feitelijke leeftijd in strafzaken en de mogelijkheid voor de rechter om af te wijken van administratieve gegevens indien daar voldoende bewijs voor is.