ECLI:NL:HR:2006:AZ0423

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/222HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige overdracht van onderneming

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ontvanger van de Belastingdienst en de bestuurder van een vennootschap. De ontvanger heeft de bestuurder gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij hij vorderde dat de bestuurder zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 93.193,--, vermeerderd met invorderingsrente. De vordering was gebaseerd op artikel 34 lid 1 van de Invorderingswet. De rechtbank heeft de bestuurder bij vonnis van 18 maart 1998 veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, wat door de bestuurder werd bestreden. In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage het vonnis van de rechtbank bekrachtigd op 17 februari 2005. Hierna heeft de bestuurder cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de bestuurder in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 1.341,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 10 november 2006 en openbaar uitgesproken door raadsheer W.D.H. Asser.

Uitspraak

10 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/222HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.A. Dullaart,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST ONDERNEMINGEN 1 AMSTERDAM,
kantoorhoudende te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de Ontvanger - heeft bij exploot van 7 november 1996 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan de Ontvanger te betalen een bedrag van ƒ 93.193,--, te vermeerderen met invorderingsrente vanaf 12 januari 1993, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van 18 maart 1998 [eiser] veroordeeld tot betaling aan de Ontvanger van ƒ 93.193,--, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf 12 januari 1993 tot aan de dag der algehele voldoening en [eiser] in de kosten van het geding veroordeeld.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 17 februari 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en [eiser] in de kosten van het geding in hoger beroep veroordeeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Ontvanger heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 1.341,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 10 november 2006.