ECLI:NL:HR:2006:AZ0422
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Urencriterium en tijdsbesteding aan afronding onderneming na staking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente van belanghebbende, X te Z. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waartegen belanghebbende in cassatie is gegaan. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.
De achtergrond van de zaak betreft de uren die belanghebbende heeft besteed aan de afwikkeling van de verkoop van zijn onderneming na de staking daarvan. Het Hof had geoordeeld dat deze uren niet konden worden aangemerkt als uren besteed aan het feitelijk drijven van een onderneming, omdat belanghebbende sinds de verkoop op 1 mei 1997 geen onderneming meer drijft. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de afwikkeling van een onderneming na staking zozeer samenhangt met het feitelijk drijven van die onderneming, dat de aan die afwikkeling bestede tijd kan worden beschouwd als in beslag genomen door het feitelijk drijven van een onderneming.
Daarnaast heeft de Hoge Raad zich gebogen over de heffingsrente die aan belanghebbende in rekening is gebracht. Het tweede middel van belanghebbende, dat betoogde dat de Inspecteur verantwoordelijk was voor de late oplegging van de aanslag, werd verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de regeling van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen ruimte biedt om de heffingsrente in dit geval geheel of gedeeltelijk achterwege te laten.
De Hoge Raad heeft in zijn beslissing geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft gelast dat de Staat het griffierecht aan belanghebbende vergoedt. Dit arrest is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak over de interpretatie van het urencriterium in relatie tot de afwikkeling van een onderneming.