ECLI:NL:HR:2006:AZ0421

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/176HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor kosten van bodemsanering na overdracht van verontreinigd perceel

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Gemeente Tilburg voor de kosten van bodemsanering van een bedrijfsterrein dat zij had overgedragen aan de eigenaar Wolkat Beheer B.V. De Gemeente had het perceel in 1978 overgedragen aan een derde partij ter voorkoming van onteigening, maar was zich niet bewust van de ernstige bodemverontreiniging die aanwezig was. Wolkat heeft de Gemeente in 2002 gedagvaard en vorderde schadevergoeding voor de kosten van sanering, stellende dat de Gemeente onrechtmatig had gehandeld door een verontreinigd perceel in het verkeer te brengen. De rechtbank heeft de vordering in 2003 afgewezen, en het gerechtshof heeft dit vonnis in 2006 bekrachtigd, waarbij het hof oordeelde dat de verjaringstermijn van twintig jaar was verstreken. Wolkat heeft cassatie ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de verjaringstermijn van dertig jaar van toepassing zou moeten zijn, omdat de schade het gevolg was van bodemverontreiniging. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de bijzondere verjaringstermijn van dertig jaar niet van toepassing is, omdat de Gemeente de verontreiniging niet had veroorzaakt. De Hoge Raad heeft het beroep van Wolkat verworpen en haar in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

24 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/176HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
WOLKAT BEHEER B.V.,
gevestigd te Tilburg,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben,
t e g e n
DE GEMEENTE TILBURG,
zetelende te Tilburg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Wolkat - heeft bij exploot van 13 februari 2002 verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd de Gemeente te veroordelen tot vergoeding van alle door Wolkat geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente, te weten het in het verkeer brengen/leveren van een onroerende zaak waarvan zij wist of behoorde te weten dat zeer ernstige bodemverontreiniging aanwezig was, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 16 juli 2003 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Wolkat hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 29 maart 2001 heeft het hof het vonnis van de rechtbank onder verbetering van gronden bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Wolkat beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Gemeente mede door mr. R. van Staden ten Brink, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Wolkat heeft bij brief van 21 september 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in cassatie om het volgende.
Tussen de Gemeente en [betrokkene 1] is in 1978 (ter voorkoming van onteigening) een overeenkomst van ruil gesloten met betrekking tot aan hen in eigendom toebehorende bedrijfsterreinen met bebouwing, die zij op 20 september 1978 aan elkaar hebben overgedragen, onder bijbetaling van een bedrag van ƒ 950.000,-- door de Gemeente. De door de Gemeente overgedragen onroerende zaak is op 31 maart 1987 ingebracht in Wolkat. Bij een in 1998 gehouden bodemonderzoek is gebleken dat dit bedrijfsterrein ernstig is vervuild. Bij brief van haar raadsman van 3 mei 2000 heeft Wolkat de Gemeente voor de daarmee verband houdende saneringskosten aansprakelijk gesteld. De Gemeente heeft deze aansprakelijkheid afgewezen.
Wolkat heeft een vordering ingesteld tegen de Gemeente strekkende tot vergoeding van de door haar geleden schade als gevolg van het in het verkeer brengen/leveren van een bedrijfsterrein waarvan de bodem ernstig vervuild was. De Gemeente heeft zich verweerd en daarbij onder meer een beroep gedaan op verjaring.
3.2 Het hof heeft in het bestreden arrest geoordeeld dat het verjaringsverweer gegrond is. Het heeft overwogen dat de termijn van twintig jaar als bedoeld in art. 3:310 lid 1 BW is ingegaan op 20 september 1978 en is verstreken op 20 september 1998 zonder dat Wolkat de Gemeente aansprakelijk heeft gesteld. Het beroep van Wolkat op het tweede lid van deze bepaling, waarin een verjaringstermijn van 30 jaar is opgenomen, is volgens het hof onjuist, omdat gesteld noch gebleken is dat de verontreiniging door de Gemeente is veroorzaakt.
Tegen dit oordeel van het hof voert het middel onder meer de klacht aan dat het hof heeft miskend dat de verjaringstermijn van 30 jaar van art. 3:310 lid 2 BW, voor zover te dezen van belang, van toepassing is in alle gevallen van verontreiniging van lucht, water of bodem en dat in deze bepaling geen verdere eisen of beperkingen vallen te lezen, in het bijzonder niet de eis dat de tot vergoeding aangesprokene zelf de verontreiniging heeft veroorzaakt. Deze rechtsklacht faalt evenwel, zodat de daarop voortbouwende motiveringsklachten evenmin tot cassatie kunnen leiden.
3.3 In dit geding vindt het eerste lid van art. 3:310 BW toepassing op grond van art. 73 Ow NBW en het tweede lid van art. 3:310 op grond van art. 119a Ow NBW.
Het eerste lid van art. 3:310 BW bevat een regeling van de verjaringstermijn met betrekking tot vorderingen tot vergoeding van schade, die erop neerkomt dat de korte termijn van vijf jaar aanvangt op het moment dat de benadeelde bekend is met zowel de schade als de aansprakelijke persoon, en de lange verjaringstermijn van twintig jaar gaat lopen na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Het tweede lid van dit artikel verlengt de laatstgenoemde termijn tot dertig jaar voor gevallen waarin, voor zover hier van belang, de schade een gevolg is van verontreiniging van de bodem. Uit de wetsgeschiedenis - zoals kort weergegeven in de conclusie van de A-G onder 4.13 tot en met 4.17 - blijkt dat de wetgever hiermee met name heeft beoogd een ruimere mogelijkheid van verhaal van kosten van het opruimen van milieuschade te laten bestaan tegenover veroorzakers van vervuiling en daarbij aansluiting heeft gezocht bij - toen nog: het ontwerp van - het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van milieurechtelijke activiteiten (Verdrag van Lugano, Trb. 1993, 149). Dit verdrag is gericht op verhaal van schade op de veroorzaker van de vervuiling.
Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat de verlengde termijn als bedoeld in art. 3:310 lid 2 BW niet van toepassing is in een geval als het onderhavige waarin de vordering betrekking heeft op schade die het gevolg is van het feit dat de Gemeente een perceel met bodemverontreiniging in het verkeer heeft gebracht zonder dat de Gemeente de verontreiniging zelf heeft veroorzaakt. Deze terughoudendheid bij de toepassing van het tweede lid strookt ook met het uitzonderingskarakter van de daarin opgenomen verjaringstermijn ten opzichte van de algemene verjaringstermijnen van het eerste lid van art. 3:310 BW.
3.4 Anders dan het middel betoogt, staan de bewoordingen van art. 3:310 lid 2 BW aan deze restrictieve uitleg niet in de weg. Daarin is immers bepaald dat de hier bedoelde bijzondere verjaringstermijn een aanvang neemt na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Gelezen in verband met het derde lid, waarin onder gebeurtenis wordt verstaan "een plotseling optredend feit, een voortdurend feit of een opvolging van feiten", duidt dit erop dat de verlenging van de verjaringstermijn voor de daarin bedoelde gevallen alleen betrekking heeft op de vordering tot verhaal van schade op degene die aansprakelijk is voor de "gebeurtenis" en die dus de veroorzaker van de schade is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Wolkat in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 november 2006.