ECLI:NL:HR:2006:AZ0420

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/175HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de overeenkomst van geldlening en echtheid van handtekeningen op een schuldbekentenis

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een schuldeiser en een schuldenaar over het bestaan van een overeenkomst van geldlening en de echtheid van handtekeningen op een schuldbekentenis. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft op 2 oktober 2000 de verweerder in cassatie sub 1, [verweerder 1], gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem. De eiser vorderde een betaling van ƒ 199.704,69, vermeerderd met rente en kosten. Verweerder 1 heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de verweerder in cassatie sub 2, [verweerster 2], zich als tussenkomende partij heeft willen voegen. De rechtbank heeft op 15 mei 2001 de verzoeken van [verweerster 2] toegewezen en deze als tussenkomende partij in de hoofdzaak toegelaten.

Na een comparitie van partijen op 19 november 2001 en een deskundigenonderzoek, heeft de rechtbank op 26 februari 2003 het verzoek van de eiser afgewezen. De eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 17 maart 2005 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van verweerder 1, en aan de zijde van verweerder 2 op nihil.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 24 november 2006 geoordeeld dat de in het middel aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en heeft het arrest openbaar uitgesproken.

Uitspraak

24 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/175HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A. Koot,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M. Kloppenburg,
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 2 oktober 2000 verweerder in cassatie sub 1 - verder te noemen: [verweerder 1] - gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en, kort gezegd, gevorderd [verweerder 1] te veroordelen aan [eiser] de som van ƒ 199.704,69 te betalen, te vermeerderen met rente en kosten.
Bij incidentele conclusie heeft verweerster in cassatie sub 2 - verder te noemen: [verweerster 2] - gevorderd te worden toegelaten als tussenkomende partij. [Verweerder 1] heeft zich ten aanzien van dit verzoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank; [eiser] heeft zich verzet tegen toewijzing van de incidentele vordering van [verweerster 2].
Bij tussenvonnis van 15 mei 2001 heeft de rechtbank [verweerster 2] toegelaten als tussenkomende partij in de hoofdzaak.
Hierna hebben [verweerder 1] en [verweerster 2] in de hoofdzaak afzonderlijk de vordering bestreden.
Bij tussenvonnis van 10 juli 2001 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 19 november 2001 heeft plaatsgevonden. Bij tussenvonnis van 12 februari 2002 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen, daartoe vragen geformuleerd en een deskundige bevolen. Na deskundigenbericht, verder processueel debat en een tussenvonnis van 22 oktober 2002, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 26 februari 2003 de vordering afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 17 maart 2005 heeft het hof het vonnis waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Tegen [verweerster 2] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] en [verweerder 1] toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris en aan de zijde van [verweerster 2] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 november 2006.