ECLI:NL:HR:2006:AZ0420
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Geschil over de overeenkomst van geldlening en echtheid van handtekeningen op een schuldbekentenis
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een schuldeiser en een schuldenaar over het bestaan van een overeenkomst van geldlening en de echtheid van handtekeningen op een schuldbekentenis. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft op 2 oktober 2000 de verweerder in cassatie sub 1, [verweerder 1], gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem. De eiser vorderde een betaling van ƒ 199.704,69, vermeerderd met rente en kosten. Verweerder 1 heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, terwijl de verweerder in cassatie sub 2, [verweerster 2], zich als tussenkomende partij heeft willen voegen. De rechtbank heeft op 15 mei 2001 de verzoeken van [verweerster 2] toegewezen en deze als tussenkomende partij in de hoofdzaak toegelaten.
Na een comparitie van partijen op 19 november 2001 en een deskundigenonderzoek, heeft de rechtbank op 26 februari 2003 het verzoek van de eiser afgewezen. De eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 17 maart 2005 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris aan de zijde van verweerder 1, en aan de zijde van verweerder 2 op nihil.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest op 24 november 2006 geoordeeld dat de in het middel aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en heeft het arrest openbaar uitgesproken.