ECLI:NL:HR:2006:AZ0141
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- E.J. Numann
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis en de vereisten voor geneeskundige verklaringen
In deze zaak gaat het om de verlening van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, waarbij de officier van justitie op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) een verzoek indiende. De rechtbank te Utrecht had eerder op 1 augustus 2005 een machtiging verleend tot voortgezet verblijf tot 1 mei 2006. Na een voorwaardelijk ontslag op 13 maart 2006, dat op 23 maart 2006 werd ingetrokken, diende de officier van justitie op 30 maart 2006 een verzoek in voor een voorwaardelijke machtiging. Tijdens de zitting op 20 april 2006 werd de beslissing aangehouden om de officier van justitie de gelegenheid te geven een nieuw verzoek in te dienen. Op 26 juni 2006 diende de officier van justitie een subsidiair verzoek in voor een machtiging tot voortgezet verblijf, dat op 6 juli 2006 door de rechtbank werd behandeld. De rechtbank verleende de subsidiaire machtiging tot 6 april 2007, maar dit werd aangevochten in cassatie.
In cassatie werd de vraag behandeld of de rechtbank terecht had geoordeeld dat voor de verlening van de machtiging tot voortgezet verblijf geen nieuwe geneeskundige verklaring nodig was. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had, omdat de verklaring van de geneesheer-directeur niet voldeed aan de eisen van de Wet Bopz. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte geneeskundige verklaring bij het aanvragen van een machtiging tot voortgezet verblijf en de verantwoordelijkheden van de betrokken instanties.