ECLI:NL:HR:2006:AZ0139
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van niet te goeder trouw zijn bij ontstaan van schulden
In deze zaak heeft verzoeker tot cassatie, een kandidaat-gerechtsdeurwaarder, op 28 december 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Haarlem om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Dit verzoek werd afgewezen door de rechtbank op 17 januari 2006, waarna verzoeker hoger beroep aantekende bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof bevestigde op 14 april 2006 de uitspraak van de rechtbank. Verzoeker ging vervolgens in cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank en het hof terecht hadden geoordeeld dat verzoeker niet te goeder trouw was bij het ontstaan van zijn schulden. De rechtbank had vastgesteld dat verzoeker, ondanks zijn rol als kandidaat-gerechtsdeurwaarder, verantwoordelijk was voor de financiële situatie van de maatschap waaraan hij verbonden was. De rechtbank en het hof concludeerden dat verzoeker onvoldoende had gedaan om de onttrekkingen van de kwaliteitsrekening door zijn mede-vennoten te voorkomen, wat leidde tot zijn aanzienlijke schuldenlast van € 2.789.294,80.
De Hoge Raad bevestigde de afwijzing van het verzoek tot schuldsanering, waarbij werd opgemerkt dat het afsluiten van een krediet een normaal bedrijfsrisico is, maar dat verzoeker niet had voldaan aan de vereisten van goede trouw. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en bevestigde de eerdere uitspraken, waarbij de verantwoordelijkheid van verzoeker voor de financiële situatie van de maatschap en zijn rol daarin centraal stonden.