ECLI:NL:HR:2006:AY9717

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/199HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regres bij dubbele verzekering tussen ziektekostenverzekeraar en reisverzekeraar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee verzekeraars, de Europeesche Verzekering Maatschappij N.V. en Zorg en Zekerheid Verzekeringen U.A., over regres bij dubbele verzekering. Zorg en Zekerheid heeft een ziektekostenverzekering en heeft kosten vergoed aan verzekerden die ook een reisverzekering bij de Europeesche hadden. De vraag is of Zorg en Zekerheid aanspraak kan maken op vergoeding van de helft van de door haar uitgekeerde ziektekosten door de Europeesche, op basis van de door beide verzekeraars gehanteerde ‘harde na-u-clausule’ in hun polisvoorwaarden. De rechtbank te Amsterdam heeft in een tussenvonnis en eindvonnis de vordering van Zorg en Zekerheid toegewezen, wat door het gerechtshof te Amsterdam is bekrachtigd. Europeesche heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die op 17 november 2006 uitspraak deed.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van de polisvoorwaarden door het hof niet onbegrijpelijk is en dat Zorg en Zekerheid zich kan beroepen op de ‘harde na-u-clausule’. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Europeesche en bevestigt dat Zorg en Zekerheid recht heeft op vergoeding van de kosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van verzekeraars in gevallen van samenloop van verzekeringen en de noodzaak voor een redelijke schaderegeling. De Hoge Raad veroordeelt Europeesche in de proceskosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

17 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/199HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
EUROPEESCHE VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
ZORG EN ZEKERHEID VERZEKERINGEN U.A.,
gevestigd te Leiden,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. D.M. de Knijff.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Zorg en Zekerheid - heeft bij exploot van 27 juli 2001 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Europeesche - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, na wijzigingen van eis:
een verklaring voor recht dat Europeesche is gehouden om aan Zorg en Zekerheid te vergoeden 50% van de bedragen die Zorg en Zekerheid op grond van de met haar gesloten verzekeringsovereenkomsten ter zake van hulpverlening in het buitenland en repatriëring (ter zake van na 1 januari 1997 gemaakte kosten) heeft vergoed aan verzekerden die ten tijde van die hulpverlening en/of repatriëring bij Europeesche een reisverzekeringsovereenkomst hadden lopen, één en ander voorzover onder die reisverzekeringsovereenkomsten kosten van hulpverlening en/of repatriëring waren/zijn meegedekt, zulks vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen vanaf de dag van betaling van de kosten door Zorg en Zekerheid c.q. de dag waarop Europeesche in verzuim is.
Europeesche heeft de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 19 maart 2003 heeft de rechtbank bij eindvonnis van 30 juli 2003 de vordering toegewezen, met compensatie van de proceskosten.
Tegen het eindvonnis heeft Europeesche hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven heeft Europeesche tevens vernietiging gevorderd van het tussenvonnis van de rechtbank.
Bij arrest van 24 maart 2005 heeft het hof beide vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Europeesche beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zorg en Zekerheid heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Europeesche mede door mr. F.M. Ruitenbeek-Bart, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Europeesche heeft bij brief van 15 september 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Europeesche sluit reisverzekeringen af die onder bepaalde voorwaarden dekking geven tegen in het buitenland ontstane ziektekosten en repatriëringskosten.
Zorg en Zekerheid is een ziektekostenverzekeraar.
(ii) Europeesche heeft met verzekerden van Zorg en Zekerheid reisverzekeringsovereenkomsten gesloten. Deze verzekerden hebben in de periode 1996 tot en met 2000 ziektekosten in het buitenland gemaakt.
(iii) Zorg en Zekerheid heeft, daartoe als eerste aangesproken en krachtens de aanvullende dekking daartoe gehouden, deze ziektekosten volledig aan hen vergoed.
(iv) De verzekeringsvoorwaarden "Aanvullende Verzekering" van Zorg en Zekerheid, vastgesteld met ingang van 1 januari 1997 (hierna: de polisvoorwaarden 1997) houden - voorzover in cassatie nog van belang - het volgende in:
"Beperkingen van het recht op verstrekking en/of uitkering
(...)
Artikel 9
De verzekerde heeft geen recht op een verstrekking en/of vergoeding als bedoeld in artikel 5, indien en voorzover hij jegens een derde recht heeft op geneeskundige behandeling en/of vergoeding van de kosten daarvan.
(...)
Dubbele dekking
Artikel 15
Aan de verzekering kan geen recht op verstrekkingen c.q. vergoeding van kosten worden ontleend, indien en voor zover de schade is gedekt door enige andere verzekering (al dan niet van oudere datum) of op grond van enige wet of andere voorziening, ofwel gedekt zou kunnen zijn, indien deze verzekering niet zou hebben bestaan. De verzekerde heeft in dit geval uitsluitend recht op verstrekkingen c.q. vergoeding van kosten voor zover de vergoeding het bedrag te boven gaat waarop de verzekerde elders aanspraak zou kunnen maken."
(v) Artikel 10 van de door Europeesche in de voor dit geding van belang zijnde periode gehanteerde polisvoorwaarden luidt:
"Dubbele verzekering
Indien, zo deze verzekering niet bestond, aanspraak gemaakt zou kunnen worden op uitkering op grond van enige andere verzekering, al dan niet van oudere datum, of op grond van enige wet of andere voorziening, is deze verzekering pas in de laatste plaats geldig. Dan zal alleen die schade voor uitkering in aanmerking komen die het bedrag te boven gaat waarop verzekerde elders aanspraak zou kunnen maken. (...)"
(vi) Naast aflopende reisverzekeringen sloot Europeesche ook doorlopende reisverzekeringen af. In de daarbij behorende polisvoorwaarden was de volgende bepaling opgenomen:
"De dekking onder deze rubriek is alleen van kracht als uit de polis blijkt dat de desbetreffende premie is berekend en voor verzekerde een primaire dekking van kracht is voor geneeskundige kosten bij een Nederlands ziekenfonds of particuliere ziektekostenverzekeraar."
3.2. Het gaat in dit geding om de vraag of Zorg en Zekerheid tegenover Europeesche aanspraak kan maken op vergoeding van de helft van de door haar aan haar verzekerden uitgekeerde ziektekosten voor zover die kosten eveneens waren gedekt onder een reisverzekering van Europeesche. Daarbij staat tussen partijen vast (rov. 4.7 van het hofarrest) dat, indien sprake is van een in de polisvoorwaarden van beide verzekeringen gehanteerde zogeheten 'harde na-u-clausule', beide verzekeraars de door een van hen verrichte uitkeringen voor gelijke delen dienen te dragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat zich in dit geval een dergelijke situatie van samenloop voordoet en heeft de gevorderde verklaring voor recht gegeven. Het hof heeft dat vonnis bekrachtigd. Het verwierp het in de tweede grief herhaalde verweer van Europeesche dat art. 9 van de polisvoorwaarden 1997 van Zorg en Zekerheid een 'zachte na-u-clausule' behelst en Zorg en Zekerheid zich in een dergelijk geval tegenover haar verzekerde slechts op deze bepaling en niet op art. 15 kan beroepen, omdat, aldus het verweer, op dit punt van innerlijke tegenstrijdigheid van de polisvoorwaarden sprake is. Het hof overwoog dat art. 9 kennelijk doelt op rechten die een verzekerde jegens een derde, niet zijnde een verzekeraar die ziektekosten heeft gedekt, geldend kan maken wegens onrechtmatige daad of anderszins, terwijl het geval van dubbele dekking onder meer polissen uitdrukkelijk is geregeld in art. 15 en niet valt in te zien waarom Zorg en Zekerheid in dat geval tegenover de verzekerde geen beroep op deze bepaling zou kunnen doen. (rov. 4.8) Ook de in de derde en de vierde grief neergelegde verweren, inhoudende dat de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is omdat de gevallen waarin Zorg en Zekerheid uitkeringen heeft gedaan die voor vergoeding door Europeesche in aanmerking zouden komen, niet in hun algemeenheid kunnen worden beoordeeld, omdat per afzonderlijk geval moet worden nagegaan of de verzekerde van Zorg en Zekerheid ook bij Europeesche was verzekerd en heeft voldaan aan zijn verplichting de schade tijdig te melden, alsmede dat de gevraagde verklaring voor recht onvoldoende bepaalbaar is, heeft het hof verworpen. Het overwoog daartoe dat de omstandigheid dat de gevorderde verklaring voor recht nog geen uitsluitsel geeft in alle door Zorg en Zekerheid aan Europeesche voorgelegde individuele gevallen, niet wegneemt dat Zorg en Zekerheid een belang heeft bij de verklaring voor recht, teneinde de in deze procedure aan de orde zijnde grondslag voor haar aanspraken jegens Europeesche te doen vaststellen. Het hof voegde daaraan toe dat onderzoek naar de vraag of een verzekerde tijdig en ook overigens in overeenstemming met de polisvoorwaarden een schade bij Europeesche heeft aangemeld, niet in aanmerking komt, aangezien, indien een verzekerde in geval van samenloop ervoor heeft gekozen de schade aan te melden en te doen vergoeden door Zorg en Zekerheid en deze geen gronden had die aanspraak af te wijzen, die verzekerde geen belang meer erbij had ook Europeesche aan te spreken, zodat Europeesche zich tegenover Zorg en Zekerheid niet erop kan beroepen dat de betrokken verzekerde een schade niet tijdig of anderszins niet volgens de voorschriften van de polisvoorwaarden heeft gemeld. (rov. 4.10)
3.3 Onderdeel 1 richt een motiveringsklacht tegen de in rov. 4.8 neergelegde uitleg van art. 9 der polisvoorwaarden 1997. Het klaagt dat 's hofs oordeel dat van innerlijke tegenstrijdigheid tussen de art. 9 en 15 geen sprake is, onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd. Het betoogt dat in de door het hof gegeven uitleg Zorg en Zekerheid haar verzekerden uitkering zou kunnen weigeren en hen voor de vergoeding van hun ziektekosten naar de laedens zou kunnen verwijzen, waar tegenover Zorg en Zekerheid slechts heeft gesteld dat art. 9 ertoe strekt te voorkomen dat de verzekerde tot tweemaal toe dezelfde kosten vordert, hetgeen het regresrecht van Zorg en Zekerheid waarborgt, welk regresrecht evenwel door art. 284 K. al is gewaarborgd, zodat het hof niet zonder nadere motivering aan de bezwaren van Europeesche mocht voorbijgaan. Het onderdeel faalt.
Het hof heeft bij zijn oordeel omtrent de betekenis van art. 9 aansluiting gezocht bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen en deze bepaling aldus uitgelegd dat deze ziet op het geval dat een derde, die niet een ziektekostenverzekeraar is, jegens de verzekerde uit onrechtmatige daad of anderszins aansprakelijk is voor vergoeding van de ziektekosten, zodat de bepaling niet ziet op samenloop van verzekeringen, waarvoor art. 15 een regeling geeft, zodat de gestelde tegenstrijdigheid niet bestaat. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd in het licht van de omstandigheid dat art. 9 is opgenomen in de afdeling, getiteld 'Beperkingen van het recht op verstrekking en/of uitkering' en wordt gevolgd door art. 10 dat handelt over wettelijk aansprakelijke derden, en art. 15 voorkomt onder het hoofd 'Dubbele dekking'.
3.4.1 De onderdelen onder 2 klagen over de ongegrondbevinding door het hof (in rov. 4.10) van de grieven III en IV waarin verweer werd gevoerd tegen de gevorderde verklaring voor recht. De onderdelen 2.1-2.3 richten een rechts- en motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof dat Europeesche zich tegenover Zorg en Zekerheid niet erop kan beroepen dat de betrokken verzekerde een schade niet tijdig of anderszins niet volgens de voorschriften van de polisvoorwaarden bij haar, Europeesche, heeft gemeld, indien die verzekerde ervoor heeft gekozen de schade te melden bij en te doen vergoeden door Zorg en Zekerheid. De onderdelen klagen dat dit oordeel, gelet op HR 27 februari 1998, nr. 16478, NJ 1998, 764, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, omdat hetgeen tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer is overeengekomen, met inbegrip van de door de verzekeraar gebruikte algemene voorwaarden, bindend is voor de verzekeringnemer en - nadat de rechten uit de verzekeringsovereenkomst door een (derde) verzekerde zijn aanvaard - de verzekerde. Indien het hof dit niet zou hebben miskend, is het oordeel volgens de onderdelen onbegrijpelijk, omdat het hof niet duidelijk maakt waarom Europeesche zich er tegenover Zorg en Zekerheid niet op kan beroepen dat betrokken verzekerde een schade niet tijdig of anderszins niet volgens de voorschriften van de polisvoorwaarden heeft gemeld. Het zou niet stroken met art. 6:145 BW en de gedachte die ten grondslag ligt aan de regeling van het 'civiele plafond', dat Europeesche zich jegens Zorg en Zekerheid niet meer kan beroepen op de meldingstermijn waar zij dat wel jegens haar verzekerden kan doen.
3.4.2 Met het sedert 1 januari 2006 in art. 7:961 BW neergelegde stelsel, dat, voor zover hier van belang, ook reeds gold in het voordien geldende recht, valt niet te rijmen dat een verzekeraar die, in een geval van samenloop, de schade van een verzekerde heeft vergoed en verhaal wil nemen op de verzekeraar van de samenlopende verzekering, daarin belemmerd wordt door een verweer van de aard als door het onderdeel bedoeld. De situatie van dubbele verzekering bracht immers, naar het hof terecht signaleert, mee dat de verzekerde geen belang meer had bij melding van het verzekerde voorval bij Europeesche, nu zij de schade al vergoed kon krijgen van Zorg en Zekerheid. Het strookt niet met de regresmogelijkheid dat in zo'n situatie de aangesproken verzekeraar zich met succes op het ontbreken van een melding door de verzekerde zou kunnen beroepen. Het bepaalde in art. 6:145 BW en de verspreide wettelijke voorschriften over het 'civiele plafond' doen daaraan niet af, wat het eerste betreft alleen al omdat art. 7:961 geen geval van subrogatie betreft, maar van regres, en voor het overige omdat art. 7:961 voor dit regres een eigen regeling geeft die in zoverre afwijkt van regelingen omtrent het civiele plafond. Dit stelsel brengt mee dat de verzekeraar die niet door de verzekerde onder de samenlopende polis is aangesproken en daarom niet tot uitkering heeft behoeven over te gaan, de beslissing van de wel aangesproken verzekeraar omtrent hoogte en modaliteiten van de uitkering dient te volgen, zolang die schaderegeling toetsing aan de norm van een redelijk handelende verzekeraar kan doorstaan, welke norm onder omstandigheden kan meebrengen dat de andere verzekeraar op de hoogte wordt gehouden van het verloop van de schaderegeling of zelfs aanspraak heeft op overleg omtrent principiële beslissingen, dan wel beslissingen met aanzienlijke financiële implicaties.
3.4.3 Onderdeel 2.4 behelst een rechtsklacht over de verwerping van het verweer van Europeesche dat de vorm van de door Zorg en Zekerheid gevorderde verklaring voor recht tot een onvoldoende bepaalbaar dictum van het rechtbankvonnis had geleid. Het klaagt dat het hof ten onrechte een verklaring heeft afgegeven die erop neerkomt dat het niet nader aangeduide, concrete vorderingen van Zorg en Zekerheid op Europeesche heeft toegewezen. Het onderdeel faalt. De door de rechtbank uitgesproken en door het hof bekrachtigde verklaring voor recht moet worden gelezen in verband met de overwegingen van 's hofs arrest. Zo gelezen is duidelijk dat de verklaring voor recht slechts een uitspraak inhoudt over de gevolgen die in de aan de orde zijnde gevallen van samenloop van verzekeringen moeten worden toegekend aan de in
de betrokken verzekeringsvoorwaarden voorkomende na-u-clausules, alsmede over de betekenis die in dit verband toekomt aan de in de voorwaarden van Europeesche voorkomende meldingsverplichtingen. Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door dit niet uitdrukkelijk in het dictum zelf tot uitdrukking te brengen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Europeesche in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zorg en Zekerheid begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 november 2006.