ECLI:NL:HR:2006:AY9710

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/203HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van feitelijk bestuurder voor faillissementstekort

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2006 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van een feitelijk bestuurder van een failliete vennootschap, Bonbosch B.V., op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek. De curator, Jeroen Hellendoorn, heeft de eiser, aangeduid als [eiser], gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd dat [eiser] aansprakelijk wordt gesteld voor het faillissementstekort van Bonbosch B.V. De rechtbank heeft op 1 september 2000 in het voordeel van de curator beslist, waarna [eiser] in hoger beroep ging bij het gerechtshof. Het hof heeft in zijn eindarrest van 14 december 2004 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat leidde tot cassatie door [eiser].

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden die door de curator zijn aangevoerd, voldoende zijn om [eiser] als feitelijk bestuurder aan te merken. De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] verworpen, waarbij werd opgemerkt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad heeft de kosten van het geding in cassatie aan [eiser] opgelegd, begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementssituaties, en bevestigt de strikte toepassing van artikel 2:248 BW.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de verantwoordelijkheden van feitelijk bestuurders en de gevolgen van hun handelen in het geval van een faillissement. De beslissing biedt duidelijkheid over de interpretatie van de relevante wetgeving en de rol van de curator in dergelijke procedures.

Uitspraak

17 november 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/203HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
t e g e n
Jeroen HELLENDOORN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van BONBOSCH B.V.,
kantoorhoudende te Horst,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - heeft bij exploot van 15 augustus 1997 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden van de gefailleerde Bonbosch B.V., voorzover deze schulden niet uit de aanwezige baten kunnen worden vereffend, waarbij de hoogte van het door [eiser] te betalen bedrag nader dient te worden opgemaakt bij staat.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 1 september 2000, voorzover in cassatie van belang, [eiser] in de hoofdzaak veroordeeld tot betaling aan de failliete boedel van Bonbosch B.V. van het nader bij staat op te maken tekort waarvoor hij aansprakelijk is en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 23 september 2003 heeft het hof [eiser] een bewijsopdracht verstrekt. Bij eindarrest van 14 december 2004 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In deze zaak, waarin de curator [eiser] als feitelijk bestuurder van Bonbosch B.V. op grond van art. 2:248 BW aansprakelijk heeft gesteld voor het faillissementstekort, kan worden uitgegaan van de feiten die onder 1.1-1.6 zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.2.1 Middel IV, dat als eerste zal worden behandeld, is gericht tegen het oordeel van het hof dat [eiser] op grond van de in rov. 4.4.1 van het tussenarrest vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, dient te worden aangemerkt als feitelijk bestuurder in de zin van art. 2:248 lid 7 BW. Het klaagt dat de in genoemde rechtsoverweging onder a) en b) vermelde feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan buiten de in art. 2:248 lid 6 BW genoemde periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement en derhalve niet aan het bestreden oordeel kunnen bijdragen, terwijl de overige, onder c) tot en met g) vermelde feiten en omstandigheden voor dat oordeel niet toereikend zijn.
3.2.2 Het middel faalt reeds omdat ook die laatstbedoelde feiten en omstandigheden, te weten, kort gezegd:
c) dat de statutair directeur bij zijn aantreden in mei 1991 aan [eiser] een algehele volmacht heeft verstrekt ten behoeve van de bedrijfsvoering van Bonbosch B.V., zelf slechts enkele keren per jaar op kantoor kwam, terwijl [eiser] daar vrijwel steeds aanwezig was;
d) dat de gedeponeerde jaarstukken over 1993 door [eiser] zijn ondertekend;
e) dat [eiser] leningen ten name van Bonbosch B.V. heeft aangegaan;
f) dat hij ten name van Bonbosch B.V. een leasecontract heeft afgesloten voor een door hemzelf te gebruiken auto; en
g) dat hij heeft beslist dat een op de dag van het faillissement van Lagro B.V. door Bonbosch B.V. ontvangen bedrag niet aan de curator werd terugbetaald en dat ter zake een kansloos verweer werd gevoerd,
tezamen genomen geen ander oordeel toelaten dan dat waartoe het hof gekomen is.
3.3 De in de overige middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,--voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 november 2006.