ECLI:NL:HR:2006:AY9312

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/281HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een neuroloog voor schade aan een patiënt als gevolg van tekortkomingen in de consultatie- en informatieplicht

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een neuroloog voor schade die een patiënt heeft geleden als gevolg van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de consultatieplicht en informatieplicht. De patiënt, aangeduid als eiser, heeft de neuroloog, aangeduid als verweerder, gedagvaard voor de rechtbank te Roermond. De eiser vorderde onder andere dat de rechtbank zou verklaren dat de neuroloog toerekenbaar tekort is gekomen en dat hij aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. De rechtbank heeft op 12 oktober 2000 geoordeeld dat de neuroloog voor 75% aansprakelijk is voor de schade van de patiënt en heeft hem veroordeeld tot betaling van de schade, op te maken bij staat.

De neuroloog heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Na verschillende tussenarresten heeft het hof op 10 mei 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en het door de eiser gevorderde afgewezen. De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest van het hof. De neuroloog heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen de tussenarresten en het eindarrest van het hof.

De Hoge Raad heeft op 20 oktober 2006 het principale beroep verworpen en geoordeeld dat de klachten van de eiser niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad heeft de eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

Uitspraak

20 oktober 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/281HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerder in cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
[Verweerder],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiser tot cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 15 september 1999 de inmiddels overleden verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd:
1. voor recht te verklaren dat [verweerder] jegens hem toerekenbaar tekort is gekomen en deswege voor de daaruit voortvloeiende schade aansprakelijk is, en
2. [verweerder] te veroordelen aan hem te betalen de schade als op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente.
[Verweerder] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 oktober 2000 voor recht verklaard dat [verweerder] jegens [eiser] toerekenbaar is tekort gekomen en deswege tot een mate van 75% aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade en [verweerder] veroordeeld aan [eiser] te betalen de schade zoals op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Na drie tussenarresten van 4 november 2002, 15 juli 2003 en 23 december 2003 en uitlatingen zijdens partijen, heeft het hof bij (vierde) tussenarrest van 6 april 2004 bepaald dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in rov. 16.2 van zijn arrest geformuleerde vragen en drie deskundigen benoemd. De deskundigen hebben op 22 november 2004 het definitieve rapport van hun onderzoek uitgebracht. Hierna heeft het hof bij eindarrest van 10 mei 2005 het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, het door [eiser] gevorderde afgewezen.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen de tussenarresten van 4 november 2002, 15 juli 2003, 23 december 2003, 6 april 2004 alsmede tegen het eindarrest van 10 mei 2005. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.