ECLI:NL:HR:2006:AY9311

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/239HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van aannemer voor onzorgvuldig handelen door onderaannemer in brandverzekeringszaak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de brandverzekeraar van een verpleeghuis en een aannemer. De onderaannemer heeft werkzaamheden aan het dak van het verpleeghuis verricht, waarbij brand is ontstaan. De vraag is of de aannemer aansprakelijk is voor het onzorgvuldig handelen van de onderaannemer, die het verpleeghuis niet heeft gewaarschuwd voordat hij met zijn werkzaamheden begon. De Hoge Raad oordeelt dat de aannemer als 'schadeveroorzaker' in de zin van het Bindend Besluit Regres 1984 wordt aangemerkt. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, beginnend met een vordering van de brandverzekeraar Zürich tegen de aannemer en het verpleeghuis, die in 1999 is ingesteld. Na verschillende rechtsprocedures, waaronder een schikking en hoger beroep, heeft het gerechtshof in 2005 de aannemer veroordeeld tot betaling aan Zürich. De aannemer heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de aannemer in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de aannemer niet tot cassatie kunnen leiden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

20 oktober 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/239HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
de vennootschap naar Zwitsers recht ZÜRICH VERSICHERUNGSGESELLSCHAFT,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J. Wuisman,
thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Zürich - heeft bij exploot van 19 april 1999 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - en [A] B.V. voor de rechtbank te Zwolle en gevorderd [eiseres] en [A] te veroordelen tot betaling van een bedrag van ƒ 1.000.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juli 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Na toestemming van de rechtbank, bij tussenvonnis van 18 augustus 1999, heeft [eiseres] [A] in vrijwaring opgeroepen. Hierna hebben zowel [eiseres] als [A] de vordering bestreden.
Als gevolg van een schikking tussen Zürich en [A] is de procedure tussen deze partijen geroyeerd.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 maart 2001 de vordering van Zürich jegens [eiseres] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Zürich hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Na een tussenarrest van 1 april 2003 heeft het hof bij tweede tussenarrest van 18 mei 2004 [eiseres] toegelaten te bewijzen dat zij met Sint Jozef Verpleeghuis (hierna: St. Jozef) heeft afgesproken dat St. Jozef de polystyreen-isolatie onder de door [A] te behandelen daken zou verwijderen voordat [A] met haar dakbedekkingswerkzaamheden zou beginnen. Na getuigenverhoor heeft het hof bij eindarrest van 7 juni 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld tot betaling aan Zürich van een bedrag van € 453.780,22, vermeerderd met de wettelijke rente over € 190.587,69 vanaf 21 juli 1997 tot en met 18 november 1997 en over € 453.780,22 vanaf 19 november 1997 tot de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft het hof afgewezen.
De arresten van het hof van 1 april 2003, 18 mei 2004 en 7 juni 2005 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemde arresten van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zürich heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
Bij brief van 15 september 2006 heeft mr. D. Stoutjesdijk, mede namens de advocaat van [eiseres], op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Zürich begroot op € 5.802,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.