ECLI:NL:HR:2006:AY9243

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03234/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding door onjuiste uitreiking en kennisgeving aan verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de nietigheid van een dagvaarding die niet aan de verdachte zelf, maar aan een ander is uitgereikt. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in [woonplaats], was op het moment van de terechtzitting in Marokko en had een verzoek tot aanhouding ingediend. Het Hof had geoordeeld dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, omdat de verdachte op de hoogte was van de datum van de terechtzitting. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel onbegrijpelijk is, aangezien niet is aangetoond dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de zitting. De Hoge Raad concludeert dat de dagvaarding nietig is, omdat deze niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften is uitgereikt. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, behoudens voor zover het vonnis van de Politierechter is vernietigd. De Hoge Raad verklaart de inleidende dagvaarding nietig, wat betekent dat de verdachte niet kan worden vervolgd op basis van deze dagvaarding.

Uitspraak

14 november 2006
Strafkamer
nr. 03234/05
km/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 31 mei 2005, nummer 21/006643-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 18 november 2004 - de verdachte ter zake van "oplichting, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het verweer dat de betekening van de dagvaarding in eerste aanleg aan nietigheid lijdt, op ontoereikende gronden heeft verworpen.
3.2.1. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
(i) Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting van de Politierechter van 18 november 2004 - houdt in dat die dagvaarding op 10 september 2004 op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] is uitgereikt aan "de geadresseerde in persoon".
(ii)Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van [betrokkene 1], gericht aan het Arrondissementsparket te Utrecht en aldaar ingekomen op 12 november 2004, inhoudende:
"Betreft: Verschijnen op 18 november 2004
Naar aanleiding van uw dagvaarding wil ik graag het volgende meedelen.
[Verdachte] is met vakantie. Hij komt op 20 december 2004 terug. Omdat ik een keer per week naar zijn huis ga, heb ik op uw brief gereageerd.
Mijn verzoek is of u hem de gelegenheid wilt geven tot 20 december 2004.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Indien u vragen heeft kunt u contact opnemen met ondergetekende."
(iii) Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 november 2004 van de Politierechter houdt onder meer in dat de verdachte noch zijn raadsman aldaar is ver-schenen en dat tegen de niet-verschenen verdachte verstek is verleend.
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het
middel van belang, in:
"De raadsman van verdachte voert aan, zakelijk weergegeven:
Het onderzoek ter terechtzitting bij de politierechter te Utrecht op 18 november 2004 is nietig nu namens verdachte een verzoek om aanhouding is gedaan omdat verdachte ten tijde van de terechtzitting in Marokko verbleef, hetgeen ik hier kan onderbouwen aan de hand van stempels in het paspoort van verdachte. Het verzoek is ten onrechte afgewezen. Voorts is de dagvaarding niet uitgereikt aan verdachte zelf - die immers in Marokko verbleef - maar aan de broer van verdachte. Dit staat niet goed aangekruist op de akte van uitreiking. De dagvaarding is daarom nietig.
(...)
De advocaat-generaal merkt - zakelijk weergegeven - op:
Nergens blijkt uit dat de broer van verdachte, die het verzoek om aanhouding heeft gedaan, daartoe is gemachtigd door verdachte. Bovendien is verdachte door de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet in zijn belang geschaad. Wel zou de dagvaarding nietig kunnen zijn.
Na een korte schorsing hervat de voorzitter het onderzoek ter terechtzitting en deelt mede dat, nu verdachte op de hoogte was van de datum van de terechtzitting in eerste aanleg, geen sprake is van nietigheid. Weliswaar is er namens verdachte een verzoek tot aanhouding gedaan, maar een aanhoudingsverzoek geeft geen recht op aanhouding. Ook is de dagvaarding naar het oordeel van het hof rechtsgeldig betekend, nu deze op het adres van verdachte is uitgereikt, hoewel niet aan verdachte zelf, zodat het verweer ongegrond wordt bevonden.
Het enkele feit dat de akte van uitreiking wellicht niet geheel correct is ingevuld, leidt in deze zaak niet tot nietigheid van de dagvaarding."
3.3. Aldus heeft het Hof vastgesteld dat de inleidende dagvaarding niet aan de verdachte doch aan een ander is uitgereikt. Daaruit vloeit voort dat de uitreiking van die dagvaarding niet is geschied overeenkomstig de bij art. 589, eerste lid aanhef en onder 4°, en derde lid, in verbinding met artikel 590, eerste lid, Sv gegeven voorschriften. 's Hofs kennelijke oordeel dat zulks niet behoeft te leiden tot de nietigverklaring van die dagvaarding op de grond dat de verdachte "op de hoogte was van de datum van de terechtzitting in eerste aanleg", is zonder nadere, doch ontbrekende, motivering onbegrijpelijk, nu noch uit 's Hofs arrest noch uit de stukken van het geding kan worden afgeleid dat de verdachte ervan op de hoogte was dat hij op de genoemde terechtzitting van de Politierechter terecht diende te staan.
3.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de inleidende dagvaarding nietig verklaren.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd;
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 november 2006.