14 november 2006
Strafkamer
nr. 02810/05
SG/IC
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Leeuwarden, van 18 mei 2005, nummer 24/000388-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 18 maart 2004 - de verdachte ter zake van subsidiair "verduistering" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij heeft mr. H.W. Vis, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.
3. Beoordeling van het eerste namens de verdachte voorgestelde middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting en het mede naar aanleiding daarvan gewezen arrest nietig zijn omdat het Hof ten onrechte de zaak, zonder nader onderzoek, bij verstek heeft behandeld.
3.2. De aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken houden wat betreft de procesgang - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
(i) van 16 september 2003 tot 30 mei 2005 stond de verdachte volgens de GBA-administratie ingeschreven op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats A];
(ii) een akte van uitreiking houdt in dat de dagvaarding in eerste aanleg op 26 januari 2004 is betekend door middel van uitreiking aan de griffier van de Rechtbank, onder verzending van een afschrift aan het GBA-adres van de verdachte, nadat op dat adres ([a-straat 1] te [plaats A]) niemand was aangetroffen;
(iii) aan de onder (ii) bedoelde dagvaarding is gehecht een dagvaarding die overeenkomt met die onder (ii) maar waarop als adres staat vermeld [b-straat 1], [postcode] te [plaats B];
(iv) ter terechtzitting bij de Politierechter is zowel de verdachte als zijn raadsman verschenen; de verdachte is bij vonnis van 18 maart 2004 veroordeeld wegens verduistering; het vonnis vermeldt als GBA- en verblijfadres van de verdachte [a-straat 1], [postcode] te [plaats A];
(v) een akte instellen rechtsmiddel van 19 maart 2004 houdt in dat de verdachte hoger beroep instelt tegen het vonnis van de Politierechter van 18 maart 2004; de akte houdt tevens in "wonende te [postcode] [plaats B], adres [b-straat 1]" en voorts "post/verblijf/huidig adres: [a-straat 1], [postcode] [plaats A]";
(vi) op voornoemde akte is onder de handtekening van "de comparant" met pen geschreven "appellant is wonende en staat ingeschreven op het adres [a-straat 1], [postcode] te [plaats A]";
(vii) een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de appeldagvaarding - houdt in dat na vergeefse aanbieding van de appeldagvaarding op 24 maart 2005 op het adres [a-straat 1] te [plaats A], op 1 april 2005 uitreiking aan de griffier heeft plaatsgevonden; geen van de hokjes voor de twee voorgedrukte verzendadressen - "het aan de ommezijde vermelde adres" en "een door de afdeling bevolking van de woongemeente van de geadresseerde opgegeven nieuw adres, te weten [in te vullen]" - is op de akte aangevinkt;
(viii) ter terechtzitting van het Hof is de verdachte noch een raadsman verschenen; het Hof heeft daarop contact opgenomen met verdachtes raadsman die evenwel verklaarde niet te zullen verschijnen omdat hij geen contact meer met de verdachte had kunnen krijgen;
(ix) het Hof heeft de verdachte vervolgens bij verstek veroordeeld; in het bestreden arrest is geen overweging gewijd aan de vraag of een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar het bovengenoemde adres te [plaats B].
3.3. Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Uit het niet verschijnen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep kan niet onder alle omstandigheden worden geconcludeerd dat deze afstand heeft willen doen van zijn aanwezigheidsrecht, ook al is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. Een dergelijke conclusie is niet gerechtvaardigd indien blijkens de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop de verdachte is ingeschreven in de GBA. In een zodanig geval is vereist dat een afschrift van de appeldagvaarding is gezonden aan het in de appelakte vermelde adres (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.38).
3.4. In het onderhavige geval heeft de verdachte bij het instellen van het hoger beroep naast zijn GBA-adres, te weten [a-straat 1] te [plaats A], tevens het adres [b-straat 1] te [plaats B] opgegeven. Op een dergelijk geval is hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld van toepassing. Dat geldt temeer nu niet valt uit te sluiten dat die opgave van het laatstgenoemde adres een door de verdachte getroffen maatregel is om te voorkomen dat een oproeping hem niet bereikt (vgl. HR 15 september 1997, NJ 1998, 115).
3.5. De stukken houden weliswaar in dat is getracht de appeldagvaarding aan het in de appelakte vermelde GBA-adres [a-straat 1] te [plaats A] uit te reiken, doch niet dat die dagvaarding aan het eveneens in de appelakte vermelde adres [b-straat 1] te [plaats B] is gezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit laatste niet is geschied. Daarom had het Hof, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 en 3.4 is overwogen en in aanmerking genomen dat de stukken van het geding niets behelzen waaruit kan volgen dat dat adres te [plaats B] ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding als achterhaald zou moeten worden beschouwd, niet zonder meer mogen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn. Het Hof had ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
3.6. Het middel is terecht voorgesteld.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Het tweede namens de verdachte voorgestelde middel behoeft geen bespreking. Het namens de benadeelde partij voorgestelde middel kan eveneens buiten bespreking blijven nu de zaak wordt teruggewezen en de benadeelde partij op de voet van art. 413, tweede lid, Sv opnieuw zal moeten worden opgeroepen.
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 14 november 2006.
Mr. Ilsink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.