ECLI:NL:HR:2006:AY9219

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C05/171HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrechtelijke geschil tussen moedermaatschappij en curator over schadevergoeding voor managementwerkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil in het faillissementsrecht tussen een moedermaatschappij van een groep vennootschappen en de curator van haar voormalige extern adviseur en feitelijk bestuurder. De curator vorderde een schadevergoeding van de moedermaatschappij voor managementwerkzaamheden waarbij baten opzettelijk aan de boedel zijn onttrokken. De zaak begon met een dagvaarding op 17 april 1998, waarbij de curator de moedermaatschappij voor de rechtbank te 's-Gravenhage daagde. De rechtbank oordeelde op 14 maart 2001 dat de moedermaatschappij een schadevergoeding van ƒ 870.000,-- moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 8 april 1997. De moedermaatschappij ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 22 maart 2005 het vonnis van de rechtbank vernietigde en de moedermaatschappij veroordeelde tot betaling van € 313.108,34, eveneens vermeerderd met wettelijke rente. Tegen dit arrest stelde de moedermaatschappij cassatie in, waarop de curator voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep instelde. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het principale beroep niet tot cassatie konden leiden en dat het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde kwam. De Hoge Raad verwierp het principale beroep en veroordeelde de moedermaatschappij in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

20 oktober 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/171HR
MK/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven,
t e g e n
mr. R.J. VAN GALEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1],
wonende te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R. Menschaert.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij exploot van 17 april 1998 heeft de voorganger van thans verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [betrokkene 1] - verder te noemen: [betrokkene 1] - de eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiseres] te veroordelen aan hem te betalen een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 1997, althans vanaf de dag van de dagvaarding, alsmede [eiseres] te veroordelen aan hem te betalen als voorschot op vermelde schadevergoeding een bedrag van ƒ 1.440.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 14 maart 2001 [eiseres] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten behoeve van de boedel aan de curator te betalen ƒ 870.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 1997, [eiseres] in de kosten van de procedure veroordeeld, het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen het vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 22 maart 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting ten behoeve van de boedel aan de curator te betalen € 313.108,34, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 april 1997, [eiseres] in de kosten van de procedure veroordeeld, het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De curator heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [eiseres] namens zijn advocaat toegelicht door mr. G.A.J. Boekraad en mr. W.H. van Hemel, advocaten te Amsterdam, en voor de curator namens zijn advocaat door mr. R.J. van Galen en mr. W.P. Wijers, advocaten te Amsterdam.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het principale beroep.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 1.171,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 oktober 2006.