ECLI:NL:HR:2006:AY8996

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01587/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens rijden zonder verzekering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Kantonrechter in Groningen. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. L.S. Slinkman, was veroordeeld tot een geldboete van € 385,- voor het rijden met een motorrijtuig zonder geldige verzekering. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens de oorspronkelijke rechtszaak. De aanvrager stelde dat het kenteken van het motorrijtuig niet op zijn naam stond, wat volgens hem had moeten leiden tot vrijspraak of een minder zware straf.

De Hoge Raad beoordeelde de aanvrage en concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden niet nieuw waren en dat de rechter in de oorspronkelijke zaak op de hoogte was van de relevante feiten. De Hoge Raad benadrukte dat de aanvrage tot herziening alleen kan worden toegewezen op basis van nieuwe bewijsmiddelen die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat de uitkomst van de zaak anders zou zijn geweest. In dit geval was er geen sprake van nieuwe feiten die de veroordeling zouden kunnen beïnvloeden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvrage tot herziening afgewezen, waarmee de oorspronkelijke veroordeling in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president F.H. Koster en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, en is uitgesproken in aanwezigheid van waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

19 september 2006
Strafkamer
nr. 01587/06 H
MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Groningen van 24 mei 2005, nummer 18/500234-05, ingediend door mr. L.S. Slinkman, advocaat te Hoogezand, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" veroordeeld tot een geldboete van € 385,-, subsidiair zeven dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot een veroordeling, althans tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, indien reeds toen bekend was geweest dat het desbetreffende kenteken niet op naam van de aanvrager stond.
3.3. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een proces-verbaal met bijlagen van 29 december 2004, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent bij de Regiopolitie Groningen. Uit één van de bijlagen kan worden afgeleid dat [betrokkene 1] ten tijde van de bewezenverklaarde overtreding op 22 november 2004 kentekenhouder was van het motorrijtuig waarmee de overtreding is begaan.
3.4. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid kan derhalve niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, niet bekend was, nog daargelaten dat de veroordeling niet is uitgesproken tegen de aanvrager in zijn hoedanigheid van kentekenhouder maar als bestuurder van het desbetreffende motorrijtuig.
3.5. Voor zover in de aanvrage wordt gesteld dat het aangevoerde had dienen te leiden tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling, en daarmee wordt gedoeld op de oplegging van een minder zware straf, verdient het volgende opmerking. Onder "eene minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid onder 2º, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt en niet de bepaling door de rechter van een minder zware straf (vgl. HR 3 oktober 1995, DD 96.044).
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 september 2006.