ECLI:NL:HR:2006:AY8880
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Herziening van bewijs en beoordeling van ontuchtige handelingen in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een taakstraf voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak kwam aan de Hoge Raad omdat de verdediging klaagde over het ontbreken van bewijs en de motivering van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvulling op het verkorte arrest, die aanvankelijk ontbrak, nu wel bij de stukken aanwezig was, waardoor de klacht over het ontbreken van bewijsmiddelen niet tot cassatie kon leiden. Het hof had terecht vastgesteld dat de bewezenverklaarde handelingen, zoals het kussen van het slachtoffer op haar wang en in haar nek, afhankelijk waren van de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden. De Hoge Raad oordeelde echter dat de bewijsmotivering van het hof niet begrijpelijk was, omdat het hof de verdachte had vrijgesproken van een gedraging die in de tenlastelegging was opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.