ECLI:NL:HR:2006:AY8773

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/006HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
  • A. Hammerstein
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen voormalige echtelieden over wijziging omgangsregeling kinderen

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden, de vader en de moeder, over de wijziging van een omgangsregeling voor hun minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder heeft op 12 april 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Utrecht, waarin zij verzocht om een omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdagavond 18.30 uur tot zondag 18.30 uur bij de vader zouden zijn, alsook gedurende de helft van de schoolvakanties. De vader heeft dit verzoek bestreden en verzocht om de bestaande regeling omtrent het hoofdverblijf van de kinderen in stand te houden, met een afwisselend hoofdverblijf bij beide ouders.

De rechtbank heeft op 29 juni 2005 de verzoeken van de moeder afgewezen en bepaald dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vader zouden hebben. De moeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, waar zij ook verzocht heeft om schorsing van de uitvoerbaarverklaring van de beschikking van de rechtbank. Het hof heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing en de beschikking van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof heeft bepaald dat de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de moeder zouden hebben en dat de vader recht op omgang heeft.

Tegen deze beschikking heeft de vader cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de klachten in de cassatieprocedure beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft de beschikking van het hof bevestigd en het beroep van de vader verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 10 november 2006.

Uitspraak

10 november 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/006HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 12 april 2005 ter griffie van de rechtbank te Utrecht ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de moeder - zich gewend tot die rechtbank en op de voet van art. 1:377e BW verzocht met ingang van 1 september 2005 tussen verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de vader - en de minderjarige kinderen van partijen, [kind 1] en [kind 2], een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdagavond 18.30 uur tot zondag 18.30 uur omgang met de vader zullen hebben, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties.
De vader heeft het verzoek bestreden en zijnerzijds zelfstandig, kort gezegd, verzocht de bestaande regeling omtrent het hoofdverblijf in stand te houden, in die zin dat de kinderen afwisselend hun hoofdverblijf bij de ouders hebben. Subsidiair heeft de vader verzocht te bepalen dat de kinderen in de zeer nabije omgeving van de vader naar de basisschool gaan, althans te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben, althans voor de duur van deze procedure, althans een zodanige wijziging van de bestaande zorgregeling te bepalen als de rechtbank in goede justitie mag vermenen te behoren met een minimum aantal zorgdagen voor de vader van tien dagen per maand alsmede de helft van de zomervakanties.
Na de mondelinge behandeling van de zaak heeft de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 29 juni 2005 het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling c.q. vaststelling van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen afgewezen, het tussen partijen gesloten kinderconvenant d.d. 26 mei 2003 gewijzigd, de in dat convenant vastgestelde co-ouderschapsregeling beëindigd en bepaald dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats bij de vader zullen hebben. Hetgeen meer op anders is verzocht heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de moeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. In haar verzoekschrift in appel heeft de moeder tevens verzocht de beschikking van de rechtbank te schorsen totdat een nieuwe beslissing is gegeven.
De vader heeft het hoger beroep bestreden.
Na de mondelinge behandeling van de zaak heeft het hof bij uitvoer bij voorraad verklaarde beschikking van 13 oktober 2005 de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en tevens:
- de bestreden beschikking vernietigd;
- bepaald dat [de kinderen] hun gewone verblijfplaat bij de moeder zullen hebben;
- bepaald dat de vader met [de kinderen] recht op omgang heeft als in rov. 4.5 van de beschikking is overwogen;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 10 november 2006.