ECLI:NL:HR:2006:AY8656
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- P. Lourens
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Oordeel over naheffingsaanslag omzetbelasting en bewijslastomkering
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende, een V.O.F. die twee fritures exploiteert, is opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 25.350, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd procent, waarvan de Inspecteur een deel heeft kwijtgescholden. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur deze gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de stelling van de Inspecteur dat belanghebbende zich niet heeft gehouden aan de bewaarplicht van artikel 52, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Inspecteur had de boekhouding van belanghebbende verworpen op basis van het niet bewaren van de benodigde bescheiden. De Hoge Raad stelt vast dat de administratieve verplichtingen van een ondernemer niet opzij gezet kunnen worden en dat het Hof deze stelling van de Inspecteur had moeten behandelen.
De Hoge Raad verklaart het incidentele beroep van belanghebbende ongegrond en het principale beroep van de Staatssecretaris gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het geding wordt verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het verwijzingshof zal beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof aan belanghebbende moet worden toegekend.