ECLI:NL:HR:2006:AY8652

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41419
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslag en boetebeschikking in inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2004, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een daarbij gegeven boetebeschikking. De navorderingsaanslag was opgelegd voor het jaar 1998, met een belastbaar inkomen van ƒ 56.298 en een boete van ƒ 8911. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag en boete gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de boetebeschikking en verminderde de boete tot € 3919, maar handhaafde de navorderingsaanslag. Belanghebbende ging vervolgens in cassatie tegen deze uitspraak.

In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in 1998 samen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma exploiteerde en tevens directeur en enig aandeelhouder was van X1 B.V., die op 12 mei 1998 werd opgericht. De B.V. had in de tweede helft van 1997 een bedrag van ƒ 48.000 aan de echtgenote van belanghebbende gecrediteerd. Het Hof oordeelde dat deze creditering als een uitdeling van winst moest worden aangemerkt, bekrachtigd bij de oprichting van de B.V. op 12 mei 1998.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De uitdeling kon niet eerder dan op de oprichtingsdatum van de B.V. in aanmerking worden genomen, en de klachten waren niet van zodanige aard dat ze een nadere motivering vereisten. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest werd uitgesproken op 22 september 2006 door de vicepresident en andere rechters in het openbaar.

Uitspraak

Nr. 41.419
22 september 2006
LC
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2004, nr. 02/04914, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Navorderingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.298, alsmede een boete van ƒ 8911. De navorderingsaanslag en boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur betreffende de boetebeschikking vernietigd, de boete verminderd tot op € 3919 en de navorderingsaanslag gehandhaafd. 's Hofs uitspraak is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. Verboom, advocaat te Eindhoven.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende exploiteerde in 1998 samen met zijn echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de v.o.f.) een administratie- en advieskantoor. Belanghebbende was voor 35 percent gerechtigd tot de vennootschappelijke winst.
Naast vennoot van de v.o.f. was belanghebbende in 1998 tevens directeur en enig aandeelhouder van X1 B.V., welke vennootschap (hierna: de B.V.) op 12 mei 1998 bij notarieel verleden akte is opgericht. De in de B.V. ingebrachte onderneming werd met ingang van 1 juli 1997 voor rekening en risico van de B.V. gedreven. Bij oprichting zijn de in de voorperiode namens de B.V. verrichte rechtshandelingen door haar bekrachtigd. Het eerste boekjaar van de B.V. liep van 12 mei 1998 tot en met 31 december 1998.
In de tweede helft van 1997 heeft de B.V. (i.o.) de echtgenote van belanghebbende gecrediteerd voor een bedrag van ƒ 48.000.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat met betrekking tot deze creditering is voldaan aan de vereisten voor het aanmerken daarvan als uitdeling van winst. Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat de B.V. deze creditering bij oprichting heeft bekrachtigd, en dat de uitdeling vanwege de bekrachtiging moet worden geacht te zijn verricht op 12 mei 1998, de eerste dag van het eerste boekjaar van de B.V.
3.3. De klacht, die tegen laatstvermeld oordeel opkomt, faalt. Nu de B.V. niet bestond voor 12 mei 1998, kan de uitdeling niet eerder dan op dat tijdstip in aanmerking worden genomen.
3.4. De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vicepresident D.G. van Vliet, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2006.