ECLI:NL:HR:2006:AY8650
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Vervreemding van kapitaalverzekering met lijfrenteclausule en de gevolgen voor de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 juli 2004, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 15.554, maar na bezwaar werd deze verhoogd naar ƒ 370.498. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot ƒ 305.512, waarbij een deel belast werd naar het tarief van artikel 57 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Belanghebbende heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de kapitaalverzekeringen heeft afgekocht met behulp van tussenpersonen. Het Hof concludeerde dat de werkelijke wil van belanghebbende en de tussenpersoon erop gericht was dat de polissen zouden worden afgekocht, wat betekent dat het rentebestanddeel van de afkoopsom als inkomen van belanghebbende moet worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld over de risico-overgang bij de overdracht van de polissen en dat de klachten van belanghebbende over de uitleg van het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 22 september 2006.