Uitspraak
29 augustus 2006
Strafkamer
nr. 01586/06 H
MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 februari 2004, nummer 21/003557-03, ingediend door mr. H.E. ter Horst, advocaat te Zwolle, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat het onderzoek van de zaak destijds niet tot een veroordeling zou hebben geleid, dan wel tot oplegging van een minder zware straf, indien het Hof bekend zou zijn geweest met de bij de aanvrage gevoegde verklaring ondertekend door [betrokkene 1] en [betrokkene 2], van 14 oktober 2005. Deze verklaring houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"[Betrokkene 2] was op bezoek bij [betrokkene 1] wiens huis (toen nog [a-straat 1], [0000 AA]) tegenover de flat van [betrokkene 3] staat, toen zij een auto hoorden toeteren.
Ze keken naar buiten om te zien wat er aan de hand was en zagen [betrokkene 3] en [betrokkene 4] schreeuwend naar buiten komen.
De bestuurder van de auto, [aanvrager] was uit de auto gestapt, [betrokkene 5] stapte iets later uit. Toen [betrokkene 5] uitstapte kwam [betrokkene 6] met een stok naar buiten. [Betrokkene 6] sloeg [betrokkene 5] met deze stok.
Toen pakte [betrokkene 5] de stok af, waarbij [betrokkene 5] achterover viel, en [betrokkene 6] bovenop hem terechtkwam, waarna een worsteling om de stok ontstond. [Aanvrager] wilde tussenbeide komen, maar werd tegengehouden door [betrokkene 3] en [betrokkene 4]. Hij heeft toen [betrokkene 4] van zich af geduwd en [betrokkene 6] aan zijn haren van [betrokkene 5] afgetrokken om ze uit elkaar te halen.
[Aanvrager] ging hierna terug naar zijn auto.
[Betrokkene 5] had de stok nu en sloeg hiermee naar [betrokkene 6] om hem op afstand te houden.
Daarbij heeft hij [betrokkene 3] geraakt.
Daarna is [betrokkene 5] in de auto gestapt en is met [aanvrager] weggereden, waarbij [betrokkene 6] nog eens tegen de auto aantrapte."
In de aanvrage tot herziening wordt aangevoerd dat uit de hierboven aangehaalde verklaring volgt dat de aanvrager in noodweer handelde.
3.3. Mede tegen de achtergrond van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, inhoudende dat de aanvrager wist dat zijn mededader een conflict had met het slachtoffer [betrokkene 3] en dat hij desondanks met zijn mededader, die klaarblijkelijk over een ijzeren staaf beschikte, in zijn auto naar het slachtoffer [betrokkene 3] is gereden en tezamen met zijn mededader tegen haar geweld heeft uitgeoefend, kan de inhoud van de bedoelde verklaring niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.4. Opmerking verdient dat onder een "minder zware strafbepaling" in de in 3.1 genoemde bepaling wordt verstaan een wettelijke strafbepaling waarbij een minder zware straf is bedreigd, en niet een minder zware strafoplegging.
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 29 augustus 2006.