ECLI:NL:HR:2006:AY8378

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01231/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens bedreiging en diefstal

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 augustus 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, die in 1999 was veroordeeld voor bedreiging en diefstal, verzocht om herziening op basis van nieuwe verklaringen van twee andere personen die stelden de feiten te hebben gepleegd. De aanvrager had eerder een bekentenis afgelegd, maar trok deze later in en stelde dat hij onder druk had gehandeld vanwege twee illegale vreemdelingen die voor hem werkten. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe verklaringen niet voldoende waren om een ernstig vermoeden te wekken dat het onderzoek anders zou zijn verlopen als deze eerder bekend waren geweest. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van eerdere verklaringen en de voorwaarden waaronder herziening kan plaatsvinden.

Uitspraak

29 augustus 2006
Strafkamer
nr. 01231/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 april 1999, nummer 22/000759-98, ingediend door mr. M. Schuckink Kool, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 7 augustus 1997 de aanvrager ter zake van 1 subsidiair "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde is geschied, meermalen gepleegd", 2. "bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen goederen en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde is geschied, meermalen gepleegd" en 4. "diefstal, meermalen gepleegd" veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van vijfhonderd gulden subsidiair tien dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat niet de aanvrager, maar twee andere personen de ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten hebben begaan. Ten bewijze daarvan zijn aan de aanvrage gehecht twee schriftelijke verklaringen van na de datum van het arrest van het Hof op naam van [betrokkene 1] respectievelijk [betrokkene 2], waarin deze personen aangeven dat niet aanvrager maar zij de ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feiten hebben begaan. Gesteld wordt dat deze brieven verstuurd zijn uit respectievelijk Sofia en Tirana.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 1999 heeft de aanvrager toen onder meer het volgende verklaard:
"Ik ontken de aan mij tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg bevond ik mij in een dwangpositie in verband met twee illegale vreemdelingen, die voor mij werkten. Ik wilde niet dat zij bij dit proces betrokken zouden worden. Door ter terechtzitting een bekentenis af te leggen wilde ik bereiken dat ik zo snel mogelijk naar huis kon. Ik heb in totaal maar zes brieven aan mijn buren geschreven. Van die brieven bevindt zich er niet één bij de stukken. De brieven die zich wel bij de stukken bevinden zijn niet door mij geschreven. De twee illegale vreemdelingen, die ik eerder heb genoemd, verrichtten hand- en spandiensten in mijn zaak tegen [betrokkene 3]. De adressen van die twee illegalen stonden in mijn agenda. Ik wist niet of die agenda in beslag was genomen. Ik wilde daarom zo snel mogelijk naar huis. Om die reden heb ik toen een bekentenis afgelegd.(...)
Het onder 3 tenlastegelegde feit is waarschijnlijk gepleegd door een Abchasische jongen, genaamd [betrokkene 1]. Ik gaf deze jongen Russische les, omdat hij terug wilde naar Abchasië. Ik heb hem over mijn problemen met [betrokkene 3] verteld. Ik verdenk [betrokkene 1] ervan dat hij buiten mij om een brief aan [betrokkene 3] heeft geschreven.
Ik wilde indertijd samen met een Joegoslaaf een detective-bureau beginnen. In verband met financieringsproblemen en het feit dat ik geen rijbewijs heb kon ik dat niet alleen. Ik heb ooit eens per ongeluk een gaatje geboord in het plafond van mijn benedenburen. Ik heb ook vuilniszakken van mijn buren doorzocht. Ik zocht naar handschriften in verband met dreigbrieven die ik ontving. Dit verklaart dat er in mijn woning poststukken van mijn buren zijn aangetroffen."
3.4. Het Hof heeft gelet op de hiervoor weergegeven verklaring van de aanvrager in zijn beoordeling betrokken dat de aanvrager na een aanvankelijke bekentenis deze heeft ingetrokken en heeft verklaard een ander of anderen voor de hem tenlastegelegde feiten verantwoordelijk te houden. Het Hof heeft de door de aanvrager ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde bekennende verklaring echter voldoende betrouwbaar geacht en deze voor het bewijs gebezigd. De thans in herziening overgelegde verklaringen kunnen niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 augustus 2006.