ECLI:NL:HR:2006:AY8325

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00099/06 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale duur taak- en werkstraffen bij samenloop in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1960 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld door de Rechtbank te Amsterdam voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Wet inzake de wisselkantoren en de Wet melding ongebruikelijke transacties. Het Hof had de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 120 uren, in plaats van 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. De middelen die door de verdediging waren ingediend, konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen geen nadere motivering behoefden, aangezien zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de uitspraak van het Hof heeft bevestigd en de veroordeling van de verdachte in stand heeft gelaten.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de maximale duur van taak- en werkstraffen bij samenloop van strafbare feiten. De zaak hangt samen met een andere zaak, HR LJN AY8324, en is afgedaan met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gepubliceerd in de rechtspraak en is toegankelijk via Rechtspraak.nl.

Uitspraak

28 november 2006
Strafkamer
nr. 00099/06 E
IV/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 25 februari 2005, nummer 23/001744-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 29 maart 2001 - voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven dan wel daartoe opdracht heeft gegeven" en 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven dan wel daartoe opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 120 uren, in plaats van 3 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V. Kraal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 november 2006.